kopaleida

ROEL SCHUYT

ALEIDA SCHOTPRIJS 2011

Van Slovenië weten we, hoewel het land van alle slavisch-sprekende landen het dichtst bij ons is gelegen, toch het minste af. Zelf herinner ik me de eerste keer dat ik vanuit het Oostenrijkse Karinthië de grens passeerde met wat toen nog Joegoslavië was. Ik was liftend op weg naar Istanboel, eerste belangrijke stop op de grote, epische avonturentocht naar Afghanistan die veel van mijn leeftijdgenoten uit de jaren zestig op hun cv hebben staan. Vanuit Klagenfurt reden we door een zeer lange tunnel, aan het eind waarvan we werden opgewacht door een indrukwekkende grenswachter met een kalasjnikov over de schouder en een knalrode ster op zijn pet. Somber zwijgend nam hij mijn paspoort in ontvangst, rook er aan en beet erin en liet ons vervolgens passeren onder een heuse wit-rood geschilderde slagboom die hij eigenhandig ophaalde. Nooit heb ik zo het gevoel gehad een waarachtig buitenland te betreden. Wat me, eenmaal binnen in dit geheimzinnige, half-verboden communistische land, meteen opviel was dat het er anders rook. Later begreep ik dat dit het befaamde mengsel van bruinkool en laag-octanische benzine was, dat in dat deel van Europa gebruikt werd. Maar voor mij was het meteen de geur van de andere wereld van het communisme. Als ik eraan terugdenk, ruik ik het weer.

Dat ik daarmee Slovenië, waar ik dankzij enkele behulpzame liftgevers via de beruchte autoput zó weer uit was, onrecht aandeed en –doe, is duidelijk. Binnen de Federatie van Tito had dit land dezelfde benijdenswaardige status die de Baltische landen indertijd in de USSR hadden: hun eigen westen. Misschien ook dat daarom in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen de Joegoslavische Federatie uiteenviel, de afscheiding van Slovenië als eerste geregeld was, zonder al te veel bloedvergieten en binnen een paar dagen: iedereen begreep, lijkt het haast, dat Slovenië altijd al een buitenbeentje was geweest. Een Habsburgs Alpenhoekje, welvarend en in veel opzichten voorbeeldig. Niet echt slavisch, zou je bijna zeggen.

Dat is wellicht het bedrieglijke van Slovenië. De architectuur met zijn kleurrijke barokgevels en de kerken met hun ui-vormige koepels vind je onveranderd in Oostenrijk en nog verder onze richting op terug. Voeg daar nog bij het eigentijdse straatbeeld van hun hoofdstad Ljubljana, dat zich in weinig onderscheidt van een stad als Graz of misschien zelfs Wenen, en je begrijpt waarom de Oostenrijkers nog steeds Laibach zeggen als ze Ljubljana bedoelen. Al zeg ik er meteen bij dat ik hier toch een duister Oostenrijks revanchisme om de hoek voel kijken, want ze zeggen ook Agram in plaats van Zagreb en Pressburg waar ze Bratislava bedoelen. Waarom? Bange vraag. Maar dit terzijde.

Ook de Sloveense taal heeft behoorlijk wat moeite gehad om zich tegen de omringende linguïstische grootmachten als het Latijn, het Italiaans en vooral het Duits staande te houden. “We schrijven Sloveense woorden, maar we denken Duits”, merkte de negentiende-eeuwse Sloveense geleerde en schrijver Fran Lévstik op toen hij de veelheid aan Germanismen en Duitse taalconstructies die het Sloveens waren binnengeslopen onder de loep nam in zijn kritische werk ‘Napake slovenskega pisanja’ (‘Fouten in het geschreven Sloveens’). Niet verwonderlijk, dat in Slovenië, meer dan elders op de Balkan, de plaatselijke intelligentsia, dus de schrijvers, dichters, journalisten en politici, steeds weer expliciet opriepen om de moedertaal en de bijbehorende dialecten van dit gebied van bergen en dalen zo zuiver mogelijk in stand te houden. Een klein volk dat zijn identiteit wenst te behouden. Voor ons Nederlanders, die naarmate de generaties elkaar opvolgen steeds minder moeite doen om ons taaleigen te behoeden, laat staan te koesteren, zou dit een voorbeeld mogen zijn.

Ook in het boek dat wij vandaag in de bekroonde vertaling door Roel Schuyt bejubelen: De nieuwkomers van Lojze Kovačič, vind je die eerbied voor de Sloveense taal terug. Zij het niet uit de mond van Bubi, de tienjarige hoofdpersoon, want die spreekt alleen maar Duits als hij in de jaren dertig van de vorige eeuw met zijn familie naar Slovenië wordt uitgewezen omdat zijn vader verzuimd had de Zwitserse nationaliteit, die hem zeker verleend zou zijn geweest, aan te vragen. Maar als Bubi het Sloveens niet snel genoeg onder de knie krijgt en gaat verhaspelen, zijn de rapen gaar en krijgt hij problemen. Op school omdat de kinderen hem een rare krompratende snoeshaan vinden, bij de volwassenen omdat die het Duits wantrouwen en met de allesbedreigende Hitler associëren (het boek eindigt met de bombardementen van de Luftwaffe op Belgrado), maar ook bij zijn ernstige leraren die het onaanvaardbaar vinden dat hij de taal van het land waar hij zijn toekomst zal moeten opbouwen, en tevens de taal van zijn vader, niet naar behoren beheerst. Er zijn mij uit onze vaderlandse literatuur geen werken bekend die dat soort zaken op de voorgrond stellen.

In De nieuwkomers laat Kovačič, bij monde van vertaler Roel Schuyt, ons Nederlanders zien dat ook in Slovenië, het ‘sjieke’ uithoekje van de Balkan, misverstanden en excessen hebben plaatsgevonden die met wat meer begrip en waardering voor het wederzijds cultuur- en taaleigen voorkomen hadden kunnen worden. Niets nieuws onder de zon, maar goed dat het weer eens gezegd is. We kijken uit naar de vertaling van de twee volgende delen van Kovačič’ autobiografische werk en met die constatering geef ik graag het woord aan de ambassadeur van Slovenië.

Alexander Münninghoff, voorzitter

Gertruud Alleman, secretaris
mr. M. Wolters, penningmeester
mr. F.W. Grosheide
mr. H.C.S. Warendorf

 

verslag van de jury

Omstreeks 1994 vroeg een medewerker van uitgeverij Van Gennep aan een van de juryleden van de Aleida Schotprijs of deze niet iemand kende die uit het Albanees kon vertalen. De uitgeverij had de rechten van de beroemde Albanese schrijver Kadare maar had geen geschikte vertaler die rechtstreeks uit het Albanees kon vertalen. Het jurylid hoefde niet lang na te denken: ‘Vraag Roel Schuyt eens, ik weet niet zeker of die Albanees kent, maar anders leert hij het wel.’ En zo is het gegaan. Roel Schuyt kende destijds geen Albanees maar heeft het ‘even’ geleerd en is sindsdien de vaste vertaler van Kadare geworden. Het leren van een taal, zeker als die op de Balkan wordt gesproken, is niet iets wat Roel Schuyt voor grote problemen stelt.

Dit resulteerde in een lange reeks vertalingen van vrijwel het gehele oeuvre van Kadare, en daarnaast nog van enkele minder bekende Albanezen, maar het had een ander onverwacht gevolg. Albanees is geen Slavische taal en zo viel Roel Schuyt, hoewel de jury hem al jarenlang als kandidaat op het oog had, steeds maar niet in de Aleida Schotprijzen, ook al gaven zijn vertalingen, uit welke taal dan ook, daar alle aanleiding toe. 

Die lange reeks vertalingen uit het Albanees zou ons bijna doen vergeten dat er op de oeuvrelijst van Schuyt bijna evenveel vertalingen uit Slavische talen staan - voornamelijk uit het Kroatisch en Servisch - als uit het Albanees. Schuyt is zijn vertalerloopbaan in de jaren tachtig begonnen met enkele verhalenbundels van Danilo Kiš. De eerste twee samen met Lejla Zečković., daarna is hij alleen verder gaan. En niet alleen van Kadare is hij de vaste vertaler, al meer dan vijftien jaar is hij dat ook van de Kroatische, in Amsterdam wonende Dubravka Ugrešić van wie hij ondertussen al menig titel heeft vertaald, met als laatste hoogtepunt de recentelijk uitgekomen vertaling van haar grote roman Baba Jaga legde een ei. 

Een knappe prestatie die apart vermelding verdient is de in 2000 verschenen vertaling van Made in Yugoslavia van de Servische schrijver Vladimir Jokanovič, een beklemmende roman over jonge mensen tijdens de Joegoslavische burgeroorlog waarin de vertaler laat zien hoe goed het jargon van losgeslagen jongeren hem afgaat.

De meeste vertalers vertalen uit slechts één taal. Roel Schuyt heeft uit het Servisch, Kroatisch, Russisch (jazeker, ook daaruit) vertaald, talen die door meer vertalers worden bediend. Met zijn vertalingen uit het Albanees heeft hij pionierswerk in Nederland verricht en of dat nog niet genoeg is, heeft hij zich sinds enige tijd over nog een andere taal ontfermd waaruit zelden of nooit iets naar het Nederlands is vertaald : het Sloveens. 
In 2010 verscheen van zijn hand de vertaling van het eerste deel van een van de belangrijkste romans uit de naoorlogse Sloveense literatuur, De Nieuwkomers van Lojze Kovačič, die leefde van 1928 tot 2004 en die dit boek schreef in 1984. 

De nieuwkomers is het deels autobiografische verhaal van een kleine jongen, Bubi, zoon van een Sloveense vader en een Duitse moeder, die opgroeide in Bazel waar zijn vader bontwerker is. Hij is een nakomertje met twee veel oudere zusters, van wie de oudste, Clairi, een buitenechtelijk kind heeft, de kleine Gisela. In 1938, wanneer hij tien jaar is, begint de naderende oorlog zijn schaduwen vooruit te werpen. Zwitserland besluit voor alle zekerheid om alle ingezetenen die niet de Zwitserse nationaliteit hebben het land uit te zetten. Hoewel de ouders van Bubi al dertig jaar in Zwitserland wonen, heeft zijn vader verzuimd de Zwitserse nationaliteit aan te vragen. Dit wordt het gezin noodlottig. Ze worden op de trein gezet naar het koninkrijk Joegoslavië, hoewel alleen de vader banden met dat land heeft, met achterlating van al hun bezittingen die door de Zwitsers worden geconfisqueerd. 

Aanvankelijk is de reis vooral heel spannend voor de jongen, ze komen op de boerderij van een oom in Slovenië, waar de stadsjongen kennismaakt met kippen, kuikentjes en echte koeien. Maar algauw wordt de sfeer grimmiger. De Zwitsers met hun stadse gewoontes, van wie alleen de vader Sloveens spreekt en de anderen alleen Duits, zijn verre van welkom bij de Sloveense familie. Ze worden als indringers, Duitsers, ‘fascisten’, uitvreters beschouwd en met Hajlhitler nagejouwd. De provisiekisten gaan op slot, op zeker moment worden er zelfs stukken blik in de schoorsteen van hun kamer gestopt zodat ze bijna aan een kolendampvergiftiging bezwijken. Het Sloveense boerenland is de hel op aarde, waarin de jongen zich staande moet zien te houden temidden van boerenjongens die elkaar en hem met scherp gepunte stokken en zware stenen te lijf gaan. Uit lijfsbehoud ontwikkelt hij zich van een keurig stadskereltje tot een straatjongen, vechtersbaas en als het zo uitkomt ook dief. Wanneer het leven op de boerderij onhoudbaar wordt en het gezin naar Ljubljana verhuist in de hoop dat vader en Clairi daar werk kunnen vinden, komen zijn nieuwe vaardigheden hem goed van pas. Ook in de stad moet de jongen een harde strijd om het bestaan voeren, ook al omdat het vader, die inmiddels door alle ontberingen ernstig ziek is geworden, steeds maar niet lukt om in het onderhoud van het gezin te voorzien. 

De nieuwkomers is zo het verhaal van een buitenstaander, van een jongen die geheel buiten zijn wil in een vreemde en exotische wereld is geplant, de taal gebrekkig spreekt en daarom door niemand serieus wordt genomen, door de hele school wordt uitgelachen en niets anders heeft dan zijn vuisten en zijn sluwheid om zich staande te houden. Wanneer de oorlog uitbreekt wordt hij door zijn ouders, die door de vijandige ontvangst in hun vaderland tussen aanhalingstekens steeds meer Duitse sympathieën hebben gekregen, bij de Hitlerjugend gedaan, alweer tegen zijn zin. Het kind ziet niets in al die uniformen en dat gemarcheer maar ook nu zit er niet veel anders op dan zich aan te passen. En het is in een tragedie beter aan de kant van de daders dan aan die van de slachtoffers te staan.

Hier eindigt het eerste deel van deze trilogie. 

Dit hele verhaal wordt door de jongen in de ikvorm verteld, vanuit het perspectief van een kind, in een taal die een mengeling is van literaire taal en de taal van een tienjarige, met korte onaffe zinnen, van elkaar gescheiden door puntjes. Deze stijl wordt het gehele boek door consequent gehandhaafd. En het is geen geringe verdienste van de vertaler dat hij dit met dezelfde ijzeren consequentie heeft weten vol te houden, de intensiteit van zijn Nederlandse taalgebruik doet niet onder voor die van het origineel. 

De avond voor hun vertrek uit de boerderij worden Bubi en zijn moeder en zusters (zijn vader is al in de stad) in hun kamer belegerd door familieleden, die het raam met maïskolven bekogelen en ‘Curik in die Svajc! Hajlhitler!’ schreeuwen. Op een gegeven ogenblik wordt er een mus de kamer binnengegooid. Dan komt het volgende citaat:

Kijk eens! Als een botje zo licht. Hij stak zijn kopje tussen mijn duim en wijsvinger naar buiten. Ik hield hem wat hoger. Ach, kijk eens, onder zijn oogleden zaten twee kuiltjes… Iemand had zijn beide ogen uitgestoken … die hingen als geplette rozijntjes naast zijn snavel … Ik gooide hem door het raam, naar een boom. Woede, afgrijzen en walging welden in mijn hoofd omhoog … zodat mijn ogen bijna uit hun kassen rolden. Ik smeet de deur open en stortte me letterlijk naar buiten, als in het water … en kwam op een hoop maïskolven en draderige bladen terecht. Ik keek ze de één na de ander aan … recht in hun gezichten. Ik zwaaide met mijn armen … Karel, Mica, Ciril… Ik brulde… Boem … [ ] Ik greep oom Karel bij zijn keel … Hij grijnsde …. Ik drukte zijn keel dicht… hij begon te gillen … Ik wierp me heen en weer…. Liet hem niet los …. Hij viel van de bank achterover …. Hij beet in mijn hand, die smeerlap! (123)

Roel Schuyt heeft met De nieuwkomers van Lozje Kovačič uit een taal die in Nederland een nog vrijwel onontgonnen gebied is, van een duivels moeilijk boek een prachtige, in alle opzichten overtuigende vertaling weten te maken waarvoor de jury hem met het grootste genoegen heeft voorgedragen voor de Aleida Schotprijs.

De jury
Arthur Langeveld
Willem G. Weststeijn

 

dankwoord door roel schuyt

Dames en heren,

Graag wil ik mijn grote dank uitspreken aan het bestuur en de jury van de Aleida Schot Stichting die mij de Aleida Schotprijs voor 2011 toekenden. Zo’n prijs win je echter nooit alleen, daar zijn altijd anderen voor medeverantwoordelijk door hun hulpvaardigheid en het vertrouwen dat ze als partner, docent, collega, uitgever en auteur in je stellen. 

Mijn vertaalopleiding, om het zo te noemen, volgde ik bij Lela Zečković. In de jaren 1979 tot 1992 heb ik nauw met haar samengewerkt. Zij was af en toe een strenge meesteres, maar dat was ongetwijfeld nodig om mij in het vak in te wijden. We vertaalden onder meer een aantal gedichten van de Servische dichter Vasko Popa en de Kroatische dichter Slavko Mihalić, en enkele artikelen en twee boeken van Danilo Kiš. In 1985 werd mijn vrouw Alma bij dit werk mijn vaste medelezer, en dat is zij tot op heden gebleven. 

Eind 1991 kwam ik dankzij Lela in contact met Dubravka Ugrešić, die voor NRC-Handelsblad een column schreef, getiteld ‘My American Fictionary’. Deze verscheen in 1993 met enkele aanvullingen bij Nijgh & Van Ditmar in boekvorm als Nationaliteit: geen. Dubravka sprak heel genereus van ‘naša knjiga’ – ons boek. Ik heb van Dubravka, die altijd uitmunt in scherpe observaties, nadien nog heel wat boeken en essays vertaald en ik heb het altijd een feest gevonden om dat te doen. Bovendien is zij een innemende en boeiende persoonlijkheid om mee om te gaan.

Met de Sloveense taal en literatuur maakte ik in 1993 en 1994 kennis via het werk van de Sloveense schrijver Drago Jančar, toen Reintje Gianotten van Wereldbibliotheek mij vroeg de roman Noorderlicht te vertalen. In 1995 volgde De galeislaaf. Ik heb beide boeken, met al die ironische, groteske en soms wulpse historische beelden, en altijd doortrokken van een groot menselijk gevoel, met buitengewoon veel plezier vertaald. Jančar zelf leerden Alma en ik kennen tijdens een literair en muzikaal evenement rond deze auteur dat op 20 november 2010 door de Sloveense ambassade en de Haagse Kunstkring werd georganiseerd.

De eerste helft van de jaren ’90 werd getekend door de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië en het beleg van Sarajevo. In het in Duitsland uitgegeven blad Oslobođenje (Bevrijding) verschenen enkele vlammende stukken van verschillende Bosnische auteurs, die in 1994 met nog een paar andere bijdragen door uitgeverij Atlas werden gebundeld tot het boekje Hommage aan Sarajevo. In Zilverstad van Frank Westerman lezen we over Srebrenica, dat een jaar later door de Bosnische Serviërs onder de voet zou worden gelopen. Het stuk ‘In staat van beleg’ is van Abdulah Sidran, naar naderhand bleek de vader van de huidige ambassadeur van Bosnië en Hercegovina in Nederland. In diezelfde periode vertaalde ik Dnevnik selidbe van Dževad Karahasan, dat in 1994 als Sarajevo: portret van een in zichzelf gekeerde stad bij uitgeverij Van Gennep verscheen. Dat was het eerste contact dat ik met deze uitgeverij had.

Srebrenica heeft een soort naamgenoot in het Zuid-Albanese stadje Gjirokastër, in het Grieks: Argyrókastro – Zilverburg. De stad is bekend als de geboorteplaats van de grote leider Enver Hoxha en de grote schrijver Ismail Kadare. In 1990 las ik in een artikel in de Volkskrant dat Kadare een plaats verdiende onder de grote K’s, zoals Milan Kundera, György Konrád, Imre Kertész en Danilo Kiš… Toen ik eind 1995 via Sana Valjulina en Arthur Langeveld vernam dat men bij Van Gennep zocht naar een vertaler Albanees, hapte ik meteen toe. Uitgever Jaap Jansen en zijn medewerkster Christiane Hardy hadden het lef om met mij in zee te gaan. En zo begon – vanaf nul – mijn carrière als literair vertaler uit het Albanees. 

In 2008 diende de volgende K zich aan: Lojze Kovačič. Chris ten Kate en Nadia Ramer van uitgeverij Van Gennep vroegen mij het eerste deel van zijn autobiografische trilogie De nieuwkomers te vertalen. Daarin wordt het grootste deel van het gezin Kovačič – Lojzes Sloveense vader, zijn Frans-Duitse moeder, hijzelf en zijn nichtje Gisela – in de zomer van 1938 uit de Zwitserse stad Basel naar Slovenië gestuurd, deel van het koninkrijk Joegoslavië. 

De tienjarige Lojze ervaart de gedwongen verhuizing, eerst naar het dorpje Cegelnica nabij Novo Mesto, dan naar de omgeving van Ljubljana en de stad zelf, als een avontuurlijke ontdekkingreis, maar ook als een sprong in het ongewisse, waarbij hij telkens weer zijn plaats moet bevechten. Dat moet hij vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, terwijl hij van schooljongen opgroeit tot puber en adolescent. Zijn ‘Vati’ overlijdt in de laatste oorlogsmaanden en Mama, Clairi en Gisela blijven vreemdelingen tot ze in 1946 worden uitgewezen. De delen van de trilogie weerspiegelen de perioden van de toenmalige Sloveense geschiedenis. 

In het vooroorlogse Slovenië leven nog duidelijk de herinneringen aan de Habsburgse monarchie waartoe het tot 1919 behoorde. Veel mensen zijn Duits en Oostenrijks georiënteerd en gekant tegen de ‘Zigeunerei’ van het door de Servische dynastie Karađorđević gedomineerde Joegoslavië. De rooms-katholieke Kerk en haar instellingen zijn alomtegenwoordig en de cultuur van het land behoort in wezen tot die van Centraal-Europa. Slavische jeugd- en turnbewegingen als de Valken en Adelaars beconcurreren elkaar en er zijn marginale Sloveense filialen van de Hitler­jugend… De sympathie van de burgers wisselt naargelang de politieke situatie in Joegoslavië en de krijgskansen van de sinds 1939 oorlogvoerende partijen wisselen, wat het ‘Duitse’ gezin Kovačič dikwijls aan den lijve zal ervaren.

Na 6 april 1941, tijdens de Italiaanse en Duitse bezetting, trachten de mensen zo goed mogelijk hun vooroorlogse levenswijze voort te zetten, maar iedereen is op zijn hoede: diverse groepe­ringen en milities zijn actief en overal kunnen spionnen loeren. Van concentratiekampen en massa­slachtingen verneemt men doorgaans slechts als bij geruchte. Welk kwaad is het grootst: Hitler of Stalin en zijn Mongolen? Hoe zal het naoorlogse landsbestuur er uitzien?

In de naoorlogse periode moet de literatuur nieuwe thema’s zoeken en andere afzweren. Het socialistisch realisme wordt ingevoerd. Nieuwe woorden, uitdrukkingen en begrippen duiken op. Zelfkritiek. Muurkranten. Uitvoerend comité. Cultuur in fabrieken, dorpen en steden. Via showprocessen wordt met collaborateurs afgerekend, kerkelijke en burgerlijke instellingen worden ontmanteld, en huizen en bezittingen geconfisqueerd en onder de nieuwe regeerders verdeeld. Nieuwe processen volgen als Tito zich in 1948 van Stalin afkeert. Lojze Kovačič weet – door te wisselen van Duits naar Sloveens – als schrijver en journalist zijn plaats te vinden, al wordt zijn buitenlandse afkomst hem nog decennialang nagedragen. 

In de jaren ’50 en ’60 werd mijn belangstelling voor Joegoslavië, Bulgarije en Roemenië gewekt door de muziek zoals die destijds door staatsensembles werd uitgevoerd. Bij ‘Sloveens’ dacht ik steevast aan Gorenjski plesi, uitgevoerd door het Kroatische ensemble Lado. Muziek komt als motief in het werk van Lojze Kovačič veel voor. Het is wellicht geen verrassing dat zijn zoon Jani Kovačič een bekende rock- en popmuzikant werd. Onze muziekkeus werd bepaald door de muziek uit Slovenië zelf, de muziek uit Zwitserland, waar Kovačič werd geboren, en een van mijn eigen voorliefdes – de muzica lăutărească uit Roemenië. 

In 2009 stond het Pranger-festival in het Sloveense kuuroord Rogaška Slatina in het teken van Sloveense poëzie in Nederlandse vertaling. Een uitnodiging door KUD Pranger – kenmerkend voor het kunstbeleid van de Sloveense overheid – stelde ons in staat om daaraan deel te nemen en in en rond Ljubljana de plekken te zien die in Kovačič’ boek zo’n prominente rol spelen: het Prešeren-monument, de Tromostovje (de drie bruggen), de Drakenbrug, de markt, de Mestni en Stari trg, de stadsburcht, de kades langs de Ljubljanica, het Tivoli-park en de heuvel Rožnik. Alleen bleek de tram uit het straatbeeld te zijn verdwenen.

De toekenning van de Aleida Schot-prijs betekent niet alleen een erkenning voor mijn werk als vertaler, maar bevestigt ook de plaats van Lojze Kovačič in het Sloveense literaire landschap. De nieuwkomer is aangekomen … Dus ook namens hem – postuum – veel dank.

Roel Schuyt

 

biografische schets van roel schuyt

schuyt

Roel Schuyt werd in 1948 geboren in Amsterdam. Hij bezocht het Spinoza-Lyceum en  studeerde aan de Universiteit van Amsterdam Slavische taal- en letterkunde (hoofdvak Russisch, met als bijvakken Servo-Kroatisch, Bulgaars en muziekwetenschap, met als specialisatie etnomusicologie van de Balkan). In 1990 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden.  

Hij doceerde van 1975 tot 1982 aan de Universiteit van Amsterdam en van 1989 tot 1992 aan de Universiteit Leiden. Sinds 1995 geeft hij vertalen Russisch-Nederlands bij ITV-Hogeschool voor Tolken en Vertalen in Utrecht en in 2011 gaf hij enkele colleges aan de Vertalersvakschool in Amsterdam.

Roel Schuyt begon zijn loopbaan als literair vertaler in 1980 met een aantal werken van Servische en Kroatische auteurs. De eerste jaren werkte hij nauw samen met Lela Zečković, die hem in het vertaalvak introduceerde. Geleidelijk kwamen er vertalingen bij uit het Russisch, Sloveens, Macedonisch en Albanees, en een enkele keer uit het Bulgaars en Wit-Russisch. 

Behalve als vertaler is Roel Schuyt ook actief als muzikant in een Roemeens orkestje en als koordirigent, gespecialiseerd in koormuziek van de Balkan en uit Centraal-Europa en Rusland.

Tot 1991 woonde hij in Amsterdam, tegenwoordig woont hij met zijn gezin in Leiden.

 

lijst van de belangrijkste literaire vertalingen van roel schuyt

(BiH = Bosnisch; HR = Kroatisch, SR = Servisch, Sln = Sloveens, Mac = Macedonisch, Bg = Bulgaars, Al = Albanees, Ru = Russisch, EN = Engels). Als een schrijver meerdere keren voorkomt, wordt de taal alleen de eerste keer vermeld.

Vasko Popa - Gedichten. * Rotterdamse Kunststichting 1981. (SR)
Danilo Kiš  - Een grafmonument voor Boris Davidovitsj. * De Bezige Bij 1983. (SR)
Danilo Kiš - Encyclopedie van de doden. * De Bezige Bij 1958. 
Danilo Kiš - Uittreksel uit het geboorteregister. * De Revisor 1985/3.
Danilo Kiš - Adviezen aan een jonge schrijver. *De Revisor 1985/3.
Danilo Kiš - Tuin, as, twee fragmenten. * Raster 38, 1986.
Nikolaj Chajtov -Toen er nog echte mannen waren, uit: Woeste verhalen. Tijdschrift voor Slavische literatuur 3, 1988. (Bg)
A. Knajfel - Het domme paard, 15 liederen op ritme en rijm uit het Russisch vertaald en onder de muziek gezet voor het Holland Festival1989. (Ru) 
Holland Festival - Verscheidene vertalingen uit het Russisch op het gebied van modern ballet en hedendaagse muziek in de voormalige Sovjet-Unie, 1989.
Danilo Kiš  - Variaties op een Centraal-Europees thema. * Raster 52, 1991 
Danilo Kiš  -Tuin, as. De Bezige Bij, 1991 
Dubravka Ugrešić - My American Dictionary. Column in het NRC-Handelsblad van november 1991 tot juli 1992 en in het najaar van 1992. (HR)
Holland Festival- Vertaling uit het Russisch van de libretto’s van de opera’s Mavra van Stravinsky en Jolanthe van Tsjajkovski. 1992. 
De identiteit van de Joego-schrijver. In de bundel ‘Het kantelend wereldbeeld’. De Balie 1992.
Dubravka Ugrešić - Het ondraaglijk overleven in Joegoslavië. Vrij Nederland 9 sept. 1992.
Dubravka Ugrešić - Nationaliteit: geen. Nijgh & Van Ditmar 1993.
Robert D. Morrow - Uit de eerste hand. Strengholt 1993. (EN)
Vrij Nederland -  Drie verhalen vanuit Sarajevo. 1993-1994. (BiH)
Tijdschr. Atlas - Reeks verhalen rond het thema ‘Sarajevo’ van diverse ex-Joegoslavische auteurs. 1994. (BiH)
Drago Jančar  - Noorderlicht. Wereldbibliotheek 1994. (Sln)
Dževad Karahasan -Sarajevo - portret van een in zichzelf gekeerde stad. Van Gennep 1994. (BiH)
Viktoria Tokareva  - Happy end. Wereldbibliotheek 1994. (Ru)
Sheherazade 2001 - Twee verhalen om tijdens theatervoorstellingen voor te lezen, o.a. Mijn grootmoeder in de hemel van Dubravka Ugrešić. 1994. 
Dubravka Ugrešić  - De cultuur van de leugen. In de essaybundel Het mijnenveld. Over journalistiek en moraal. Onder redactie van Jacqueline Wesselius. Nijgh & Van Ditmar 1994.
Dubravka Ugrešić - De cultuur van leugens - antipolitieke essays. Nijgh & Van Ditmar. 1995.
Drago Jančar  - De galeislaaf. Wereldbibliotheek 1995.
Predrag Dojčinović  -  Een violette orchidee. De Gids 1995. (SR)
Zoran Djukanović  - Sheherazade op zoek naar een logopedist gedeeltelijk in De Tweede Ronde, herfst 1995. (SR)
Bogomil Gjuzel - Vijftien gedichten. Poetry International 1995; Erehwon 3, 1995. (Mac)
Zoran Djukanović - Dromen over Dresden en vuur De Gids nr. 4, april 1996
Zoran Djukanović  - De barst van Benjamin 
Predrag Dojčinović - Dagboek van een schrijver. De Gids nr. 4, april 1996
Zoran Djukanović - Vuren in Mattotti 
Zoran Djukanović - Postmodernisme, ionisatie en metateksten 
Zoran Djukanović -  Larson, molshopen en deductie 
Nemanja Mitrović - Fragmenten uit zijn oeuvre van 1980 tot 1994 (SR) Enkele daarvan gepubliceerd in Tirade.
Dubravka Ugrešić - Het leven als soapopera. Vrij Nederland, zomer 1995
Snežana Bukal - De schaduwzijde - drie fragmenten. De Tweede Ronde, 16de jaargang, nr. 3, herfst 1995. (SR)
Bogdan Bogdanović - Gedeelte van de Stad als Cenotaaf. Raster nr. 73, voorjaar 1996. (SR)
Dubravka Ugrešić -  Confiscatie van de herinnering. Raster nr. 75, najaar 1996.
Ismail Kadare  -  De adelaar. Van Gennep 1996. (Alb)          
Helena Gushi-Kadare  - Een vrouw uit Tirana. Van Gennep 1996. (Alb)
Ismail Kadare -  De literatuur aan de vooravond van het derde millennium. Tekst van de Van der Leeuw-lezing, gehouden in Groningen op 1 november 1996. 
Dubravka Ugrešić  - Museum van onvoorwaardelijke overgave. Nijgh & Van Ditmar 1997. 
Rexhep Qosja - Die ogen en de dood. Van Gennep/Novib 1997. (Alb)
Ismail Kadare  -  Wie heeft Doruntina teruggebracht? Van Gennep 1997.
Vjekoslav Vukadin - Uitlegger van het moment. R’damse Kunstst./Wij voor Vrede 1997.(SR)
Aljoša Musić -  Boom achterin de kamer. R’damse Kunstst./Wij voor Vrede 1998. (BiH)
Dubravka Ugrešić - Column in Vrij Nederland, juni-september 1998 
Predrag Dojčinović  - Pounds formule. Raster, zomer 1998.
Ardian Klosi  - Warme koffie in de haven van Durrës. Oost.-Eur.-Kring Utrecht 1998. (Alb)
Petrevski-Grumar  -  Negen korte verhalen. Oost.-Eur.-Kring Utrecht 1998. (Mac)
Rexhep Qosja - De vervolging. De Vijver/Novib 1998. 
Srđan Đorđević  - Wat is het moeilijk over vlak terrein te lopen. Gedichten 2000. (SR)
Slavko Mihalić  -  Keuze van gedichten. Poetry International 1999 en Wagner & Van Santen 1999. (HR)
Ismail Kadare  -  Drie rouwzangen voor Kosovo. Van Gennep 1999.
Ismail Kadare - Het dossier H. Van Gennep 2000.
Bogomil Gjuzel  - Tien gedichten voor Maastricht International Poetry Nights, 2000. 
Ismail Kadare - De versteende bruidsstoet. Van Gennep/Novib 2000. 
Aleksa Đilas - Ter verdediging van het Westen. Nexus 2000. (SR)
Tatjana Tolstaja - Het zwarte vierkant. Nexus 2000. (Ru)
Tatjana Tolstaja - De dame met het hondje. Nexus 2002. 
Vladimir Jokanović - Made in Yugoslavia. Luitingh-Sijthoff 2000. (SR)
Snežana Bukal - Brief aan een vriend in Belgrado. Vrij Nederland 2000.
Dubravka Ugrešić - Vragen bij een antwoord. Vrij Nederland 2000. 
Dubravka Ugrešić  -  Verboden te lezen. De Geus 2001. 
Miodrag Pavlović - Tien gedichten, Poetry International 2001 (SR)
Marko Vešović  - Tien gedichten, Poetry International 2001 (BiH) 
Xhevair Spahiu  - Tien gedichten, Poetry International 2001 (Alb)
Tijdschrift De Gids -  Drie verhalen, van Dubravko Brigić, Nenad Veličković en Aristid Teofanović (pseud. voor Slobodan Blagojević). 2001. 
Ismail Kadare - Het donkere jaar. Van Gennep 2002. 
Ismail Kadare - De feestcommissie, verhalen over Albanië van de oudheid tot heden. Van Gennep 2002. 
Milovan Đilas -  Enkele fragmenten uit Tamnica i ideja – Kerkers en ideeën, Nexus 2003. (SR)
Aleksa Đilas  -  Als mijn treinen…, Nexus 2003. 
Aleksa en Milovan Đilas - Enkele brieven, o.a. aan Tito, Nexus 2003. 
Eqrem Basha - Tien gedichten, Poetry International 2003 (Alb)
Lidija Dimkovska  - Tien gedichten, Poetry International 2003 (Mac)
Boris Maruna  - Tien gedichten, Poetry International 2003 (HR)
Ismail Kadare  - Koude bloemen in maart, roman, 2004. 
Albana Shala  - Vijf korte verhalen. Introductiedossier Stichting Fonds voor de Letteren, 2004 (Alb.)
Zvonko Maković  - Tien gedichten, Poetry International 2004 (HR)
Dubravka Ugrešić  - Ministerie van pijn, roman, De Geus 2005 
Ismail Kadare -  Leven, spel en dood van Florian Mazrek, roman (2001-2002), Van Gennep 2006 
Mario Suško  - Tien gedichten, Poetry International 2006 (HR)
Ismail Kadare  -  De dochter van Agamemnon en De opvolger, twee korte romans. Van Gennep 2007.
Dubravka Ugrešić  - Niemand thuis, essaybundel. De Geus 2007.
Ismail Kadare  -  Het monster, roman. Van Gennep, 2008.
Atonije Žalica -  Verhalen uit het hoge noorden 2008 (BiH)
Goce Smilevski -  To Spinoza or not to Spinoza, essay voor De Volkskrant, najaar 2008. (Mac.)
Flurura Açka  - Kruis van vergetelheid, roman. Skënderbeg books, 2009 (Alb.)
Valzhyna Mort  -  Zeven gedichten, Poetry International 2009 (Wit-Russisch)

In het kader van het Pranger-festival (Rogaška Slatina, Slovenië, 2-5 juli 2009):

Milan Dekleva - Met een oppervlakkige ademhaling. Tijdens de dagen die zich druppelend tot een leven verzamelden
Veronika Dintinjana  -  Nachtelijke wandeling door Lipica. Een oefening in automatisch ademen
Franjo Frančič -  In de wereld heerst onrust. Kamer 218
Milan Jesih -  Laat in de namiddag stoorde een windvlaag zonder broek ... Een huisje tussen de wilgen 
Miklavž Komelj  - Correspondenties I. Correspondenties IV. Oneindige situaties III 
Cvetka Lipuš -  Mérida, Yucatán 1 . Wapenstilstand 
Primož Repar - Zon op het voorhoofd. Dies Irae 
Peter Semolič -  Post.  Regenboog over het water 
Maja Vidmar - De tunnel. Kamer 31

Lojze Kovačič - De nieuwkomers deel I, roman, Van Gennep, voorjaar 2010. (Sln.)
Ismail Kadare  - Het ongeluk, roman, Van Gennep, voorjaar 2010.
Svetislav Basara  - Mongoolse dromen, roman, De Geus, voorjaar 2010. (SR)
Dubravka Ugrešić - Baba Jaga legde een ei, roman, De Bezige Bij, najaar 2010.

Onlangs verschenen:

Ismail Kadare  - Het fatale diner, roman, Van Gennep, najaar 2011. 
Lojze Kovačič - De nieuwkomers deel II, roman, Van Gennep, voorjaar 2012.
Lojze Kovačič - De nieuwkomers deel III, roman, Van Gennep, voorjaar 2012.

De vertalingen gemerkt met een * werden gemaakt in samenwerking met Lela Zečković.



ENKELE FRAGMENTEN UIT VERTALINGEN UIT HET SLOVEENS VAN ROEL SCHUYT