kopaleida

anne stoffel

ALEIDA SCHOT-PRIJS VOOR VERTALINGEN 2005

voor haar vertaling van Boris Ryzji: Wolken boven E,
Vladimir Nabokov: Gedichten
en haar aandeel in Werken van Marina Tsvetajeva en in Werken van Anton Tsjechov.

15 april 2005, in het Bethaniënklooster te Amsterdam


Vorige week was ik, voor het eerst sinds zeven jaar, weer eens een weekje in Moskou. Opnieuw was de stad onherkenbaar veranderd. Overal café's, restaurants en dure winkels. Jelisejevskaja op de oelitsa Tverskaja (voorheen Gorkistraat) puilde uit van de overheerlijke delicatessen. Het duffe Tagankaplein, waar ik logeerde, was veranderd in een luidruchtig Las Vegas met tal van casino's met stevige uitsmijters voor de deur. Hotel Moskva naast het Kremlin en hotel Intoerist op voorheen de Gorkistraat waren afgebroken.

In warenhuis Tsoem trof ik vijf etages onvoorstelbare luxe aan, met verveelde verkoopsters die hun nagels stonden te vijlen en tientallen mannen-in-pak met oortjes. Maar geen klanten. En in het Bolsjoj Theater vond de première plaats van de scandaleuze opera De kinderen van Rosenthal van Vladimir Sorokin, onder luid protest van de Poetin-jeugd en patriottische Doemaleden, die het prestigieuze podium niet wilden laten ontheiligen door pornografie.

Vlak voor mijn komst was een aanslag gepleegd op de energietycoon Tsjoebais (hij overleefde), en vlak voor mijn vertrek werd het enorme complex Izmailovski Park door onbekenden in de hens gezet. In dit pseudo-Russische dorp van hout, waar toeristen en koopjesjagers matrjosjka's, porseleinen sovjet-matroosjes en berenvellen konden kopen, had ik enkele dagen daarvoor nog met een opgezette siberische uil in mijn handen gestaan, die voor 3000 roebel te koop werd aangeboden. Kortom: een bruisende metropool met voor elk wat wils.

Gelukkig was er ook nog een en ander hetzelfde gebleven. De blintsjiki (ik at met smaak een blin 'Oligarch'), de avondlijke dronkelappen, de mottige binnenplaatsen, de uitgesleten trapportalen, het eeuwige geschraap van sneeuwschuivers, de neersuizende ijspegels en natuurlijk de roltrappen van de metro, die onophoudelijk de diepte indenderen.

Maar op metrostation Poesjkinskaja is een herdenkingsplaat voor de slachtoffers van de bomaanslag die een paar jaar geleden tientallen slachtoffers eiste.

Op zak had ik het gedichtenbundeltje Wolken boven E van Boris Ryzji, waarvoor Anne Stoffel vandaag, onder meer, geheel terecht de Aleida Schot-prijs krijgt. En al is Moskou dan van aanzien veranderd, de gedichten van Ryzji zijn hier meer dan op hun plaats. 'Rossia - staroje kino', om met de dichter te spreken:

 

'Een oude film is Rusland; waar
je ook aan terugdenkt, steeds is daar
die achtergrond met veteranen,
ze dominoën met elkaar.'

 

Wat er ook met Rusland gebeurt, het blijft een land, en een taal, van dichters. Het Rusland van Ryzji. Zesentwintig slechts werd Boris Ryzji uit Jekaterinburg en als Kees Verheul hem niet voor ons had ontdekt, hadden we hier te lande misschien wel nooit van hem gehoord. En goddank is er de mooie tweetalige bundel van Anne Stoffel, waarover dadelijk in het juryrapport meer. Ik kan niet nalaten nog één citaat te geven, omdat ik het zo mooi vind:

 

'Nacht. Er dreigen korte metten.
Bloedig rode epauletten.
'o, 't is niks,' zegt dan de plisie
voordat men de tocht hervat,
'dat is dronken Borka Ryzji,
beste dichter van de stad.'

 

Prachtig gedicht, prachtig vertaald.
Toen ik het onstuimige Moskou verliet, keerde ik terug naar het gezapige Nederland waar D66 schijnbaar bijna een kabinetscrisis had veroorzaakt over de gekozen burgemeester. And never the twain shall meet.

Laura Starink, voorzitter
Mr. H.C.S. Warendorf,
secretaris
Mr. M. Wolters,
penningmeester
Mr. F.W. Grosheide
Aai Prins


juryrapport aleida schot-prijs 2005

Anne Stoffels eerste vertaling verscheen in 1982, één jaar na de uitreiking van de eerste Aleida Schot-prijs. Sindsdien heeft ze, alleen of in samenwerking met anderen, een kleine dertig vertalingen het licht doen zien en is de Aleida Schot-prijs al twaalf keer uitgereikt, maar steeds is Anne Stoffel buiten de prijzen gevallen. Men zou zich bijna gaan afvragen of hier niet sprake is van kwade opzet van de kant van de jury.

Dat is natuurlijk absoluut niet het geval. De late honorering van Anne Stoffel heeft eerder te maken met het nog immer grote aantal vertalers en vertalingen die zich verdringen om de prijs in de wacht te slepen dan met blindheid van de jury of een doelbewuste poging haar speciaal achter te stellen. Anne stond natuurlijk al lang op onze lijst, maar het was steeds of de duvel ermee speelde. Nu eens had ze de afgelopen twee jaar net geen spraakmakend boek, dan weer had ze wel een spraakmakend boek, maar was een andere vertaling net nog iets spraakmakender, zodat die met de eer ging strijken. Dat ze dezelfde initialen heeft als Aleida Schot heeft nimmer noch in haar voordeel, noch in haar nadeel gewerkt.
           

De jury prijst zich gelukkig dat ze nu eindelijk de vertaalster kan bekronen die in haar beoordelingen al lang hoge ogen gooit, haar sporen dubbel en dwars heeft verdiend en die de Nederlandse literatuur heeft verrijkt met een reeks prachtige vertalingen, in het bijzonder op het gebied van de poëzie. De directe aanleiding om haar de prijs dit jaar toe te kennen is de publicatie van Wolken boven E, een dichtbundel van de jong gestorven Russische dichter Boris Ryzji, in 2004 verschenen bij uitgeverij Hoogland & Van Klaveren. Maar niet alleen daarvoor krijgt Anne Stoffel de Aleida Schot-prijs. De jury heeft ook ander werk van haar in haar oordeel betrokken, in het bijzonder haar vertalingen van poëzie van Marina Tsvetajeva en Vladimir Nabokov en haar bijdrage aan het zojuist verschenen eerste deel van de geheel nieuwe vertaling van het verzameld werk van Tsjechov.
          

Beginnen we met Anne Stoffels poëzievertalingen. We zeggen niets nieuws wanneer we opmerken dat het vertalen van poëzie, ten minste als die berijmd is en een min of meer vast metrum heeft – en dat geldt voor de meeste Russische poëzie, ook de moderne – bijzonder veel vergt van het vermogen en de creativiteit van een vertaler die de vormaspecten van het origineel in de vertaling wil handhaven. Hoe gemakkelijk verzand je niet in rijmelarij of moet je, ter wille van de vorm, zoveel concessies doen aan de inhoud dat er van de inhoud van de oorspronkelijke tekst nauwelijks iets herkenbaars overblijft. Bovendien moet je er, meer nog dan bij proza, op letten dat een woord niet uit de toon valt, als rijmwoord bijvoorbeeld niet te veel of juist te weinig nadruk krijgt. Als je Anne Stoffels vertalingen van Russische gedichten vergelijkt met de oorspronkelijke teksten ben je steeds weer verrast over de verbluffende overeenkomst tussen beide. Niet alleen zijn in de vertalingen de vormaspecten gehandhaafd, maar er is ook slechts minimaal inhoudelijk verlies. Dat betekent tevens dat er nauwelijks iets is bij gefantaseerd, een euvel dat je nog al eens aantreft in poëzievertalingen ­– en de toon constant goed wordt getroffen. Bovendien gebruikt de vertaalster geen privé-lexicon, maar stelt ze haar woordgebruik geheel in op de te vertalen tekst. Alles klinkt daardoor natuurlijk, ongedwongen en eenvoudig, alsof het moeiteloos uit haar pen is gevloeid, terwijl je heel goed beseft hoeveel inspanning die uiteindelijk bereikte natuurlijkheid moet hebben gekost. Als voorbeeld  citeren we een van haar gedichten uit de reeds genoemde bundel van Boris Ryzji.

 

In ruitjeshemd en streepjesbroek gestoken –
Zo loop ik met de dood, mijn klasgenote,
Gearmd op het trottoir.
Soms kussen wij elkaar.

Fabrieken walmen, auto’s maken herrie.
De plaatselijke Styx vervoert zijn derrie.
Acacia’s in bloei.
Een scheepje rondt een boei.

Ik deel mijn sigaretten met passanten,
En met een glimlach steek ik er de brand ik,
Verschaf ik vuur en raad.
En waar de afgrond gaapt,

Tekent je strik in ’t blauw twee witte bogen.
Uit alle ramen hangt wel iets te drogen,
Een t-shirt of een jas,
Of onbestemde was.

Je pappa roept, vriendin, met boze blikken;
Hij dreigt je en hij scheldt, jij vuile flikker,
Wanneer hij door het raam
Ons samen langs ziet gaan.

Vaarwel. Als er bazuingeschal zal klinken
En als hij door zijn tanden heen, de stinkerd,
Mijn naam sist en daarnaast
Een groene rook uitblaast,

Kom jij dan door de wolken aangevlogen,
Leg ademloos je handen voor mijn ogen,
Op ieder oog een hand,
En vraag: wie ben ik dan?

En sneeuw zal bij de klanken van trompetten
Mijn lippen en de dode rouwboeketten
Bedekken als een sprei.
‘Mijn engel, dat ben jij.’

 

Boris Ryzji is geboren in 1974 en in 2001, 26 jaar oud dus, gestorven. Hij is een dichter van na de perestrojka, wat aan zijn taalgebruik duidelijk te merken is. Uitdrukkingen als ‘vuile flikker’, in het Russisch ‘jobany pidaras’, verwacht je niet zo snel in een gedicht, maar de hardheid ervan harmonieert wonderwel met poëtische elementen en ook ‘kale’ beschrijvingen van realia elders in het gedicht. Het is een kunststukje op zichzelf om op dit punt oorspronkelijke tekst en vertaling ‘gelijkluidend’ te laten zijn.            

Wat geldt voor de vertalingen van Ryzji, geldt eveneens voor de andere poëzievertalingen die Anne Stoffel in de loop der jaren heeft gemaakt. Zonder concessies te doen aan vorm en inhoud van het origineel slaagt ze er ook bij dichters uit geheel andere perioden en van geheel andere aard dan Ryzji in vertalingen tot stand te brengen die lezen als oorspronkelijke Nederlandse gedichten. Als voorbeeld citeren we het gedicht van Tsvetajeva ‘Goed dat u niet bezeten bent van mij’ uit 1915.

 

Goed dat u niet bezeten bent van mij,
Goed dat ik ook van u niet ben bezeten,
Dat wij op aarde blijven en dat wij
Niet wegzweven naar andere planeten.
Goed dat ik gek mag doen – losbandig, vrij,
Dat ik mijn woorden niet hoef af te meten,
En dat een aanraking van uw kledij
Geen wild, benauwend vuur in mij ontketent.

Goed dat u in mijn bijzijn ook gerust
Liefkozingen van anderen kunt krijgen,
En dat u, als een ander mij eens kust,
Mij niet met hel en vagevuur zult dreigen.
Goed, dat u steeds, bewust of onbewust,
Mijn lieve naam, o lieve, zult verzwijgen…
Dat nooit in ’t godshuis, in gewijde rust
Een halleluja voor ons op zal stijgen.

Ik dank u voor dat alles; ik ben blij
Dat u, zonder er zelf iets van te weten,
Zo van mij houdt: dank voor de zon die wij
Niet samen zien, de niet met u gesleten
Verstilde nacht; dat wij elkander bij
Zonsondergang en maneschijn vergeten,
Dat u niet – ach! – bezeten bent van mij,
En dat ik – ach! – van u niet ben bezeten

 

De jury heeft geen informatie over de werkwijze van Anne Stoffel, maar het kan niet anders dan dat die heel zorgvuldig is. Voor haastwerk leent de vertaalster zich niet en de stellige indruk bestaat dat ze pas iets uit handen geeft als ze daar echt tevreden over is. Van afraffelen is ze niet gediend, het excellente resultaat weegt zwaarder dan de geldelijke beloning. Tsjechovs enige roman, Drama op de jacht, die nu in haar vertaling is opgenomen in het eerste deel van Tsjechovs verzamelde werken, is al eens eerder vertaald, door S. van Praag, een vertaling die, zeker na de bewerking door Jozina Israël,  lang niet slecht is. Wat zou er gemakkelijker zijn dan, leunend op deze vertaling, snel iets af te leveren wat er ook goed mee door kan, maar niet een wezenlijke verbetering is van het bestaande. Zo werkt Anne beslist niet. Haar nieuwe vertaling is een stuk preciezer en daardoor ook meteen een stuk beter dan wat er al was. Een juryrapport dient niet om anderen dan de prijswinnaar te desavoueren, wel om de laatste te prijzen. Vandaar alleen een kort citaat uit Anne Stoffels vertaling van Drama op de jacht, voldoende, lijkt de jury, om te laten zien hoe nauwkeurig ze te werk gaat en over welk een vlekkeloze beheersing van het Nederlands ze beschikt.

Het grafelijke park, waar we doorheen wandelden, verdient gezien zijn verbluffende weelderigheid een aparte, speciale beschrijving. In botanisch, economisch en menig ander opzicht is het het rijkste en meest grandioze park dat ik ooit heb gezien. Behalve de bovenbeschreven poëtische lanen met de groene gewelven zult u er alles vinden wat de verwende blik maar van een park kan verlangen. Er zijn daar alle mogelijke inheemse en buitenlandse fruitbomen, van kersen en pruimen tot abrikozen zo groot als ganzeëieren. Moerbei, berberis, Franse bergamotbomen en zelfs olijven springen bij iedere stap in het oog… Er zijn daar ook half ingestorte, met mos begroeide grotten, fonteinen, vijvertjes voor goudvissen en tamme karpers, heuvels, prieeltjes, kostbare oranjerieën… En die zeldzame weelde, bijeengebracht door de handen van vaders en grootvaders, die rijkdom van grote, volle rozen, poëtische grotten en eindeloze lanen, was schandelijk verwaarloosd en overgeleverd aan de macht van het onkruid, de bijl van de dief en de kauwen, die ongegeneerd in de zeldzame bomen hun lelijke nesten vlochten!

De kwaliteit van de vertalingen van Anne Stoffel is boven alle lof verheven. Voordat de jury haar rapport besluit wil ze echter nog een kwaliteit niet ongenoemd laten. Dat is de onbaatzuchtige hulp en uitstekende adviezen die Anne geeft aan andere vertalers. Vertalers zijn, ofwel door hun karakter, ofwel door hun toch tamelijk eenzame beroep, niet altijd allemaal even toegankelijk. Anne Stoffel is bepaald niet zo’n eenzame, op zichzelf betrokken vertaler. Dat blijkt wel uit haar vele co-producties met andere vertalers; het blijkt ook uit de bereidheid haar in de loop der jaren opgebouwde deskundigheid met anderen te delen.

Het is de jury een bijzonder genoegen Anne Stoffel voor te dragen voor de Aleida Schotprijs 2005.

De jury
Arthur Langeveld
Willem G. Weststeijn


dankwoord door anne stoffel

Dames en heren,

In de eerste plaats wil ik mijn hartelijke dank betuigen aan de jury, die mij dit jaar de Aleida Schot-prijs waardig heeft bevonden, en aan het bestuur van de Aleida Schot Stichting voor het toekennen en daadwerkelijk overhandigen van die prijs. Ik vind het een grote eer en ik ben er heel blij mee.

Aleida Schot heb ik niet persoonlijk gekend, maar ik heb wel wat van haar geleerd. Vertalen heb ik geleerd door de vertaalcolleges van Bella Bekker. Zij had een uitstekende methode: je moest een stuk uit het Russische tijdschrift Sputnik in het Nederlands vertalen, dan iets anders gaan doen en later je vertaling van dat stuk weer terugvertalen in het Russisch. En dan je eigen Russisch vergelijken met het origineel. Zo leerde je begrijpen hoe die twee talen van elkaar verschillen. Dat was bijzonder nuttig. Maar de tentamens waren gruwelijk moeilijk. Dus ik ging op zoek naar extra oefenmateriaal. Ik had een paar Russische delen Tsjechov in huis en de openbare bibliotheek stond vol met vertalingen. Ik leende een vertaling van Aleida Schot, vertaalde haar Nederlands in mijn Russisch en vergeleek dat met het origineel. Dat was nog eens leuk werk! Heel interessant en spannend om op die manier te ontdekken wat een vertaler eigenlijk doet. En ineens haalde ik ook voldoendes voor die tentamens, de laatste keer zelfs een 9. Dus ik kan iedereen mijn variant van de methode-Bella van harte aanbevelen.

Dat ik uitgerekend nu ik de Aleida Schot-prijs krijg, weer Tsjechov vertaal, ditmaal van het Russisch in het Nederlands, is denk ik stom toeval, maar het geeft me tegelijk het gevoel dat er een cirkel rond is.

Er is nog een andere cirkel. Wat eerder in mijn studententijd volgde ik colleges Russische poëzie van Kees Verheul. Dat waren inspirerende colleges. Kees kon (en kan nog steeds) heel bevlogen over poëzie praten, en sterker nog, hij ging ook weleens naar Rusland, iets wat in die tijd bepaald niet voor iedereen was weggelegd. Hij had Achmatova gekend en kwam over de vloer bij de weduwe van Mandelstam. Op een dag vertelde hij tijdens een college, weer eens terug van een reis, dat hij een jonge dichter had ontmoet van wie hij zeer onder de indruk was. Een leeftijdgenoot van hem. Iosif Brodski. Zo’n dertig jaar later ontmoette Kees een jonge dichter van wie hij op dezelfde manier onder de indruk was: Boris Ryzji. En nu is diezelfde Ryzji een van de redenen dat ik hier sta.

Een andere reden is Marina Tsvetajeva. Bij het vertalen van haar gedichten heb ik nauw samengewerkt met Marko Fondse. Marko kon heel gul zijn met lof, en daar was ik dan geweldig door vereerd, natuurlijk. Ik kwam in die tijd pas kijken en ik had het gevoel dat ik ieder moment door de mand kon vallen. Maar Marko wilde graag met vereende krachten een Tsvetajeva-bundel maken voor uitgeverij Van Oorschot. En ineens zat ik bij die beroemde uitgeverij om de tafel met de uitgevers en de coryfeeën Fondse, Wiebes en Berg en ik voelde me een kind dat mocht meedoen met de grote mensen. Het was te vergelijken met het gevoel dat ik had bij die negen van Bella Bekker.

Marko vroeg een keer, toen ik hem weer eens een nieuwe vertaling van een gedicht liet zien: ‘Hoe doe je dat toch?’ Op een bewonderende toon waar ik zo verlegen van werd dat ik niet zo gauw een antwoord wist. Later bedacht ik dat ik had moeten zeggen: ‘Heel erg langzaam.’

Want het kost verschrikkelijk veel tijd, poëzie vertalen. Tenminste wanneer je in je eigen taal een zelfde synthese van vorm en inhoud nastreeft als je in het origineel ziet, en wanneer je ook nog vindt dat er niets verloren mag gaan. ‘Je raakt altijd iets kwijt’ is iets wat je soms achteraf met spijt moet constateren, maar je mag er nooit bij voorbaat van uitgaan, vind ik.

Poëzie voel ik als een soort muziek, muziek die gemaakt is van taal, muziek die uit woorden bestaat. En een vertaling van een gedicht vind ik pas gelukt als er iets gaat zingen. Of als er iets anders magisch gebeurt dat met zingen te vergelijken is. Als er, net als bij het origineel, een geheel is ontstaan dat meer is dan de som van de delen.

Hans Boland stelde zich op deze plek twee jaar geleden de vraag of een vertaler zich persoonlijk verbonden moet voelen met de dichter wiens werk hij vertaalt. Mij worden zulke vragen soms door anderen gesteld; zo vraagt er weleens iemand of je in de huid van de dichter moet  kruipen. Nee, ik doe dat niet. En me verbonden voelen in de zin van op hem of haar lijken, dat heb ik ook niet. Als ik Tsvetajeva, Nabokov of Ryzji persoonlijk had gekend, dan weet ik niet hoe dat geweest zou zijn. Wat ik wel weet, is wat ze met hun taal hebben gedaan. En dat probeer ik ook met het Nederlands te doen.

Ook wordt je als poëzievertaler wel gevraagd of je niet stiekem zelf ook gedichten schrijft – voor zover je dat niet openlijk doet. Of je niet een dichter moet zijn om gedichten te kunnen vertalen. Nee, ik denk van niet. Je moet wel de techniek van het verzen maken beheersen, maar je hoeft de thema’s en de formuleringen niet zelf te kunnen bedenken. Ongeveer zoals je, om goed viool te kunnen spelen, geen componist hoeft te zijn.

Dat de gedichten die ik heb vertaald, ook zijn uitgegeven, dank ik in de eerste plaats aan de redactie van het tijdschrift De Tweede Ronde. Dat ik die redactie ken, dank ik aan de dichter en vertaler Paul van den Hout. Dat mijn poëzievertalingen ook in boekvorm zijn uitgegeven, dank ik aan twee uitgeverijen; de ene heb ik al genoemd, de andere is uitgeverij Hoogland & Van Klaveren – Arthur Hoogland en Frank van Klaveren, die bereid waren om zowel van de beroemde romanschrijver Nabokov als van de onbekende Ryzji gedichten in mijn vertaling uit te geven.

En tot slot: veel heb ik te danken aan mijn ouders, die niet alleen op het juiste moment een bundel Tsvetajeva voor me meebrachten van een reis door Rusland, maar dankzij wie ik ben opgegroeid in een huis waar lezen alleen tijdens het eten verboden was en waar ‘de Russen’ een begrip waren.

Ik dank u voor uw aandacht.


biografische gegevens van anne stoffel

Biografische gegevens:

Geboren 1946 te Amsterdam.
1964 eindexamen gymnasium B te Velsen.
1981 doctoraal examen Slavische taal‑ en letterkunde (hoofdvak Russisch, bijvakken Tsjechisch en theaterwetenschap) aan de Universiteit van Amsterdam.
Leeft sinds 1991 voornamelijk van het vertalen van Russische literatuur.
Haar vertaling van Levend over levend van Marina Tsvetajeva kwam in 1997 op de shortlist voor de Europese Aristeionprijs.


vertalingen door anne stoffel

Albert Lichanov

Het bedrog (roman voor de jeugd), Simon 1982 (samen met Katja Vos)

Viktoria Tokareva

Talisman / Onromantisch (twee novellen voor de jeugd), Simon 1983

Ljoedmila Sabinina

Verhalen uit Moskou (verhalen voor de jeugd), Leopold 1988

Kirill Gradov (pseudoniem van Felix Kaplan)

Het wonderkind (tennisverhalen), Bert Bakker 1988

Valeri Raspoetin

De Franse les (novelle voor de jeugd), Simon 1989

Viktor Slavkin

Cerceau (toneel), International Theatre Bookshop 1991

Jevgeni Popov

Waar het geld blijft (verhalen), Wereldbibliotheek 1991

Jevgeni Popov

De ziel van de patriot (roman), Wereldbibliotheek 1992

Tatjana Tolstaja

Slaapwandelaar in de mist (verhalen), Wereldbibliotheek 1992

David Starodinski

Het getto van Odessa (herinneringen), SUA 1992

Irina Grivnina

Een dode stad (herinneringen), Amber 1992

Vasili Grossman

Alles stroomt (roman), De Geus 1993

Ljoedmila Petroesjevskaja

De nacht is aan mij (novelle), Wereldbibliotheek 1993

Vladimir Makanin

Meneer die wegloopt, in: Veel liefs uit Rusland, moderne Russische Verhalen, Meulenhoff 1993

Irina Grivnina

De generaalsdochter (roman), Nijgh & Van Ditmar 1994

Vladimir Sorokin

De rij (‘een verhaal in dialogen’), Wereldbibliotheek 1994 (samen met Helen Saelman)

Marina Tsvetajeva

Levend over levend (2 schrijversportretten), De Bezige Bij 1996

Marina Tsvetajeva

Werken (poëzie), G.A. van Oorschot 1999 (i.s.m. Marko Fondse en Margriet Berg & Marja Wiebes; aandeel Anne Stoffel: 123 van de 332 pagina’s)

Marina Tsvetajeva

Ik loop over de sterren (brieven en dagboeken), De Bezige Bij 2000

34 gedichten

in Spiegel van de Russische poëzie, Meulenhoff 2000

Anton Tsjechov en Maxim Gorki

Brieven, Hoogland & Van Klaveren 2000

Anton Tsjechov en Konstantin Stanislavski

Brieven, Hoogland & Van Klaveren 2001

Anton Tsjechov en Olga Knipper

Brieven, Hoogland & Van Klaveren 2002

Vladimir Nabokov

Gedichten, Hoogland & Van Klaveren 2002

Boris Ryzji

Wolken boven E (gedichten), Hoogland & Van Klaveren 2003

Anton Tsjechov

Verzamelde werken I, Van Oorschot 2005 (i.s.m. Tom Eekman en Aai Prins)

Dmitri Sjostakovitsj

Brieven aan een vriend (brieven aan Isaak Glikman), nog niet  verschenen

 

muzikaal intermezzo

Muzikaal intermezzo door muziekgroep Dalgoo met muziek van Chlebnikov

Eerste set:
Grashupfer (M. Kneer) in het Russisch en Duits
Litso/Bobeobi (T. Klein) in het Russisch, Nederlands en Duits

Tweede set:
Alfabet (A. v. Veenendaal) in het Russisch
Van Blauwige Stilte (A. v. Veenendaal) in het Russisch en Nederlands

De bezetting van het project 'President of the Globe' is:
Elisa Roep: sopraan
Alec Kopyt: stem, percussie, accordeon
Albert van Veenendaal: geprepareerde piano, sampler
Meinrad Kneer: contrabas
Tobias Klein: altsax, (bas-)klarinet, electronica

'President of the Globe' is een muziek-programma rond de teksten van de Russische dichter Velimir Chlebnikov (1885-1922). De teksten worden gezongen en gesproken in het Russisch, het Nederlands en het Duits; zij zijn ingebed in composities van Kneer, van Veenendaal en Klein. De muziek beweegt zich in de grensgebieden tussen kamermuziek, geïmproviseerde muziek, wereldmuziek en electronische muziek. Er wordt onder andere gebruik gemaakt van het felle contrast tussen de klassiek geschoolde sopraanstem van Elisa Roep en de in de Oost-Europese tradities gewortelde stem van Alec Kopyt.

Het valt op dat in het werk van Chlebnikov zowel zeer 'kunstmatige' elementen aanwezig zijn (zoals wiskundige en de taal onderzoekende experimenten), als ook elementen die zijn geïnspireerd door de 'slavofiele' herbezinning op de relatie van de mens met de natuur. Dit contrast vindt in 'President of the Globe' zijn weerklank in het gebruik van puur akoestische klanken enerzijds en electronica (live-soundprocessing en sampling) anderzijds.


velimir chlebnikov

Velimir Chlebnikov werd 1885 in Tula geboren en stierf in 1922 in een afgelegen dorp in de provoncie Novgorod aan bloedvergiftiging. Hij geldt als een van de wegbereiders van de moderne dichtkunst en beïnvloedde tal van dichters.
Een belangrijke rol in zijn visie op taal speelt de klank van het woord, en hier ligt een belangrijk aanknopingspunt voor het scheppen van een muzikaal parallel.

Zijn taal-concept noemde hij 'Zaum', wat ongeveer betekent 'metafysiek betekenisvolle onzin'.
De klank van de stam van een woord inspireerde hem tot het uitvinden van een groot potentiaal van betekenlssen.
Maar hij ging nog verder: hij zocht in de taal een op de klank van woorden gebaseerd emotioneel spectrum aan betekenis, compleet onafhankelijk van de oorspronkelijke betekenis van het woord.

Ook vond hij woorden uit die de betekenis van abstracte concepten moesten weergeven.
Hij onderscheidde een taal van de vogels, een taal van de goden, sterren-taal, transmentale taal, decompositie van woorden, klank-taal en de taal van de waanzin.

Кузнечик

Крылышкуя золотописьмом
Тончайших жил,
Кузнечик в кузов пуза уложил
Прибрежних много трав и вер.
«Пинь, пинь, пинь!» – тарарахнул зинзивер.
О, лебедиво!
О, озари!

 

Grashupfer

rasch wat der goldschrieb gefluttert
tupfig sehr ädrigst verbostelt
da lupfte der hupfer den bauchkorb                                            
verbarg er die binsige rupfe
tschiribombös profelurte kikieglitz
o schwansam
teich aufl

Бобэоби пелись губы,
Вээоми пелись взоры,
Пиээо пелись брови,
Лиэээй — пелся облик,
Гзи-гзи-гзэо пелась цепь.
Так на холсте каких-то соответствий
Вне протяжения жило Лицо.

 

Bobe - eobi

Bobe-obi zongen de lippen
Ve‑e-omi zongen de blikken
Pi-e-eo wenkten de brauwen
Li-e-ej zong het gelaat
Gzi-gzi-gzeo zongen de kralen,
Op een doek met zekere vervlechtingen
Buiten lange streken, daar was het Gezicht.

 

Im Bobeobi sangen die Lippen
Im Wääomi sangen die Blicke
Im Piääo sangen die Brauen
Im Liäääj sang das Antlitz
Im Gsi-gsi-gseo die Kette sang,
So auf der Entsprechungen Leinwand
Lebt jenseits Erstreckungen das Gesicht. 


Плоскость ХII

Зангези. А, шагает Азбука! Страшный час!
Бревна Эм стали выше облака.
Тяжко шагает Ка.
Снова через труп облака тянутся копья Гэ и Эр,
и когда они оба падут мертвыми,
начнется страшная тяжба Эль и Ка — их отрицательных двойников.
Эр, наклоняясь в зеркало нет-единицы,
видит Ка; Гэ увидит в нем Эль. Выше муравейника людей, свайная постройка битвы загромоздила небо столбами и плахами,
тяжелой свайной войной углов из бревен.
Но ветер развеял все.
Боги улетели, испуганные мощью наших голосов.
А вы видали, как Эль и Ка стучат мечами?
И из бревен свайный кулак Ка протянул к суровым свайным латам Эль?
А! Колчак, Каледин, Корнилов только паутина,
узоры плесени на этом кулаке! Какие борцы схватились и борются за тучами? Свалка Гэ и Эр,
Эль
и Ка! Одни хрипят, три трупа, Эль одно. Тише.

VLAK XII

Zangezi. Ah, daar stapt het Alfabet! Een verschrikkelijk
moment! De balkon van Em steken boven het
wolkendek uit. Log zijn de passen van Ka. Opnieuw steken de lansen van Gè en Er door het wolkenlijk heen, en wanneer beiden dood neervallen, begint het gruwelijke geschil tussen El en Ka, hun negatieve dubbelgangers. Over de spiegel van -1 gebogen ziet ErKa; Gè zal er El in ontwaren. Boven de mierenhoop van mensen verrijzend schermt het balkenbouwsel van de veldslag de hemel af met zullen en schavotten,
met de zware balkenoorlog van gehoekte palen.
Maar de wind heeft alles verwaaid.
De goden zijn weggevlogen, verschrikt door de macht onzer stemmen.
Zagen jullie hoe El en Ka hun zwaarden lieten kletteren? En hoe Ka uit de balken zijn planken
vuist ophief naar het barse plankenharnas van El?                                     -

Ah! Koltsjak, Kaledin, Kornilov zijn spinrag slechts,
schimmelpatronen op deze vuist. Welke krijgers zijn elkaar
aangevlogen en vechten achter de wolken? Een wirwar van en Er,
El en Ka! Gerochel, drie lijken. El is alleen. Stil.

 

Плоскость ХIII

Зангези
Они голубой тихославль,
Они голубой окопад.
Они в никогда улетавль,
Их крылья шумят невпопад.
Летуры летят в собеса
Толпою ночей исчезаев.
Потоком крылатой этоты,
Потопом небесной нетоты.
Летели незурные стоны,
Свое позабывшие имя,
Лелеять его нехотяи.
Умчались в пустыни зовели,
В всегдаве небес иногдава,
Нетава, земного нетава!
Летоты, летоты инес!
Вечернего воздуха дайны,
Этавель задумчивой тайны,
По синему небу бегуричи,
Нетуричей стая, незуричей,
Потопом летят в инеса,
Летуры летят в собеса!
Летавель могучей виданой,
Этотой безвестной и странной,
Крылом белоснежные махари,
Полета усталого знахари,
Сияны веянами дахари.
Река голубого летога,
Усталые крылья мечтога,
Широкие песни ничтога.
В созвездиях босы,
Там умерло «ты».
У них небесурные косы,
У них небесурные рты!
В потоке востока всегдава,
Они улетят в никогдавель.
Очами земного нетеж,
Закона земного нетуры,
Они в голубое летеж,
Они в голубое летуры.
Окутаны вещею грустью,
Летят к доразумному устью,
Нетурные крылья, грезурные рты!
Незурные крылья, нетурные рты!
У них небесурные лица,
Они голубого столица.
По синему небу бегуричи!
Огнестром лелестра небес.
Их дико грезурные очи,
Их дико незурные рты.



VLAK XIII


Zangezi           
Van blauwige stilte gezegend,
Van blauwige groeve verschiet,
Zijn zij naar het nooit gezwevend,
Hun vleugels, ruisend om niet.
De vlogers vervliegen ten zelvel
In baaierd van nachten verdween.
In vliet van gevleugeld verdeze,
In vloed van een hemels ondeze.
Er vlogen blazurende steunen
Zij waren hun namen vergeten,
Onwillenden hen te beminnen.
Naar roeperse wildernis stuivend,
Veraltijd het hemelse ooiter,
Vernooiter, het aardse vernooiter!
De vliegten, de vliegten alelder!
Van avondluchten het gaafsel,
Gedezen het peinzende raadsel,
Langs donkere hemel gesnelderd,
Blazuren en nieters gezwermeld,
In vloede vervliegend ten elder,
De vlogers vervliegen ten zelvel!
Gezweven van machtig gemeend,
Verdeze niet wetend en vreemd,
Van sneeuwwitte vleugels de zwalvers,
Vermoeid op hun vluchten de zalvers
Van schijning en waaiing de dalvers.
Een stroom van blauwende vliegenis,

Vermoeide vleugels van dromenis,
En weidse liedjes van nietsenis.
Baarvoets in sterrenbrij,
Gestorven het 'jij'.
Hoezeer hemelaans hun staarten,
Hoezeer hemelaans hun snater!
In 't vlotende oosten verimmerd,
Gevliegen zij weg naar het nimmer.
Met ogen van 't aardse onweet,
Zijn nieters van 't aardse de wet,
Zijn zij het gevloog in het blauwe,
Zijn zij vlogeniers van het blauw.
Bedroefd profetisch omwonden,
Bevliegen voorzinnige monding
De nieterse vleugels, de dromerse monden!
Blazuren de vleugels en nieters de monden!
Hoezeer hemelaans hun gelaat,
Hoezeer is het blauw van hun stad.
Langs donkere hemel gesnelderd!
Vuurkester de koestere hemel.
Hun woeste en dromerse ogen,
Hun woeste blazurende mond.



 

voordrachten van gedichten en proza

Для странствия ночного мне не надо
     ни кораблей, ни поездов.
Стоит луна над шашечницей сада.
     Окно открыто. Я готов.

И прыгает с беззвучностью привычной,
     как ночью кот через плетень,
на русский берег речки пограничной
     моя беспаспортная тень.

Таинственно, легко, неуязвимо
     ложусь на стены чередой,
и в лунный свет, и в сон, бегущий мимо,
     напрасно метит часовой.

Лечу лугами, по лесу танцую --
     и кто поймет, что есть один,
один живой на всю страну большую,
     один счастливый гражданин.

Вот блеск Невы вдоль набережной длинной.
     Все тихо. Поздний пешеход,
встречая тень средь площади пустынной,
     воображение клянет.

Я подхожу к неведомому дому,
     я только место узнаю...
Там, в темных комнатах, все по-другому
     и все волнует тень мою.

Там дети спят. Над уголком подушки
     я наклоняюсь, и тогда
им снятся прежние мои игрушки,
     и корабли, и поезда.


Ik hoef bij nacht

Ik hoef bij nacht geen boot of trein te nemen
voor zwerftochten van hier naar daar.
Het dambord van de tuin ligt maanbeschenen.
Het raam staat open. Ik ben klaar.

Mijn paspoortloze schaduw springt geluidloos
- een kat verbetert het hem niet -
het grensriviertje over dat ik uitkoos
en landt op Russisch grondgebied.

De muren laat ik daar mijn beeld herhalen,
onkwetsbaar, geheimzinnig, licht;
de wachter mikt vergeefs op manestralen
en op een vluchtig droomgezicht.

Door bossen dansend, vliegend over weiden
vraag ik me af wie weten kan
dat er in heel dat grote land één blijde
persoon is, één gelukkig man.

lk zie de glanzende Neva verschijnen.
't ls stil. Een late loper die
mijn schaduw tegenkomt op een der pleinen
vervloekt zijn eigen fantasie.

Het huis lijkt onbekend waarheen ik wandel,
al was de weg toch niet verkeerd...
maar binnen is in 't donker alles anders;
mijn schaduw raakt gefascineerd.

Daar slapen kinderen. Binnengekomen
luister ik aan het bedgordijn,
waarna zij van mijn oude speelgoed dromen
en van een boot en van een trein.

Nabokov


Снимок

На пляже в полдень лиловатый,
в морском каникульном раю
снимал купальщик полосатый
свою счастливую семью.

И замирает мальчик голый,
и улыбается жена,
в горячий свет, в песок веселый,
как в серебро, погружена.

И полосатым человеком
направлен в солнечный песок,
мигнул и щелкнул черным веком
фотографический глазок.

Запечатлела эта пленка
все, что могла она поймать:
оцепеневшего ребенка,
его сияющую мать,

и ведерцо, и две лопаты,
и в стороне песчаный скат.
И я, случайный соглядатай,
на заднем плане тоже снят.

Зимой в неведомом мне доме
покажут бабушке альбом,
и будет снимок в том альбоме,
и буду я на снимке том:

мой облик меж людьми чужими,
один мой августовский день,
моя не знаемая ими,
вотще украденная тень.


De foto

Terwijl de lila middag nadert
in het vakantleparadijs,
vereeuwigt een gestreepte bader           
zijn blij gezin, met hem op reis:           

het naakte jongetje verstijvend,
de vrouw glimlachend en charmant           
en als in vloeibaar zilver drijvend
in gloeiend licht, in vrolijk zand.

Door de gestreepte man een poosje
op 't zonbeschenen strand gericht,
knijpt met een klik het zwarte doosje
zijn fotografisch ooglid dicht.

Al wat dat stukje film kon vangen
is met die klik nu vastgelegd:
het kind met de verstrakte wangen,
zijn moeder, stralend en oprecht,

een emmertje, een schep, een gieter,
een helling die zich daar bevond.
En ik, toevallige verspieder,
sta ook nog op de achtergrond.

Des winters zal naar grootmamaatje
- mij onbekend - een album gaan,
en in dat album zit een plaatje
en ik zal op dat plaatje staan:

bij vreemde lui mijn beeltenis,
een dag uit mijn augustusdagen,
mijn schaduw, die zij nimmer zagen,
en die vergeefs gestolen is.

Binz, 1927

Vladimir Nabokov


Ода
Скажу, рысак!
А.П.

Ночь. Звезда. Милицанеры
парки, улицы и скверы
объезжают. Тлеют фары
италийских жигулей.
Извращенцы, как кошмары,
прячутся в тени аллей.

Четверо сидят в кабине.
Восемь глаз, печально-сини.
Иванов. Синицын. Жаров.
Лейкин сорока двух лет,
на ремне его Макаров.
Впрочем, это пистолет.

Вдруг Синицын: «Стоп, машина».
Скверик возле магазина
«соки-воды». На скамейке
человек какой-то спит.
Иванов. Синицын, Лейкин,
Жаров: вор или бандит?

Ночь. Звезда. Грядет расплата.
На погонах кровь заката.
«А, пустяк, – сказали только,
выключая ближний свет, –
это пьяный Рыжий Борка,
первый в городе поэт».


ODE

Jawel, een draver!*
                       A.P.

Nacht. Een ster. Klabakken rijden
rond. Hun autolampen glijden
door de straten en de kuilen,
langs een muur, een boom, een heg,
en als boze dromen schuilen
griezels in de schaduw weg.

Vier man sterk op pad getogen.
Acht verdrietig-blauwe ogen.
Ivanov. Sinitsyn. Zjarov.
Lejkin, tweeënveertig jaar,
aan de broekriem zijn Makarov –
een pistool (ik zeg het maar).

Bij de winkel 'Frisse dranken'
Ligt een kerel op een bankje.
Zegt Sinitsyn: ‘Even kijken,
jongens, ik vertrouw het niet.'
Ivanov, Sinitsyn, Lejkin,
Zjarov: rover of bandiet?

Nacht. Er dreigen korte metten.
Bloedig rode epauletten.
‘O, ‘t is niks’, zegt dan de plisie
voordat men de tocht hervat,
'dat is dronken Borka Ryzji,
beste dichter van de stad.'

Boris Ryzji

* Uit de novelle in verzen 'Het huisje in Kolomna' van Alexander Poesjkin (1799-I837)


Кейсу Верхейлу, с любовью

Где обрывается память, начинается старая фильма,
играет старая музыка какую-то дребедень.
Дождь прошел в парке отдыха, и не передать, как сильно
благоухает сирень в этот весенний день.

Сесть на трамвай 10-й, выйти, пройти под аркой
сталинской: все как было, было давным-давно.
Здесь меня брали за руку, тут поднимали на руки,
в открытом кинотеатре показывали кино.

Про те же самые чувства показывало искусство,
про этот самый парк отдыха, про мальчика на руках.
И бесконечность прошлого, высвеченного тускло,
очень мешает грядущему обрести размах.

От ностальгии или сдуру и спьяну можно
подняться превыше сосен, до самого неба на
колесе обозренья, но понять невозможно:
то ли войны еще не было, то ли была война.

Всё в черно-белом цвете, ходят с мамами дети,
плохой репродуктор что-то победоносно поет.
Как долго я жил на свете, как переносил все эти
сердцебиенья, слезы, и даже наоборот.


Voor Kees Verheul, liefhebbend

Waar het geheugen stokt, neemt een oude film het over,
een oud muziekje speelt iets van rinkeldeking.
In het pretpark heeft het geregend, en niet te geloven
hoe sterk de geur van sering in de lentedag dringt.

In tram 10 stappen, bij een poort uit de Stalintijd komen,
alles zoals het was, alsof ik door vroeger loop.
Hier werd ik bij de hand en daar op de arm genomen,
er ging een voorstelling in de openluchtbioscoop.

Dezelfde gevoelens zijn door de kunst vereeuwigd,
hetzelfde pretpark, een jongetje aan een hand.
En de oneindigheid van dat onderbelichte verleden
ontneemt de vaart aan de toekomst, zodat die verzandt.

Uit nostalgie of stomlazarus kun je hoog stijgen,
boven de dennen uit, wel tot aan de hemel met
het reuzenrad, en er toch geen hoogte van krijgen:
is het dan nog geen oorlog of was die er net?

In zwart en wit wandelen kinderen met hun mammie,
een slechte luidspreker zingt triomfantelijk iets rond.
Wat ben ik al lang op aarde, hoe heb ik toch al die
hartslagen en die tranen verdragen, en zelfs andersom.

Boris Ryzji


Чердачный дворец мой, дворцовый чердак!
Взойдите. Гора рукописных бумаг...
Так. - Руку! - Держите направо, -
Здесь лужа от крыши дырявой.

Теперь полюбуйтесь, воссев на сундук,
Какую мне Фландрию вывел паук.
Не слушайте толков досужих,
Что женщина - может без кружев!

Ну-с, перечень наших чердачных чудес:
Здесь нас посещают и ангел, и бес,
И тот, кто обоих превыше.
Недолго ведь с неба - на крышу!

Вам дети мои - два чердачных царька,
С веселою музой моею, - пока
Вам призрачный ужин согрею, -
Покажут мою эмпирею.

- А что с Вами будет, как выйдут дрова?
- Дрова? Но на то у поэта - слова
Всегда - огневые - в запасе!
Нам нынешний год не опасен...

От века поэтовы корки черствы,
И дела нам нету до красной Москвы!
Глядите: от края - до края -
Вот наша Москва - голубая!

А если уж слишком поэта доймет
Московский, чумной, девятнадцатый год, -
Что ж, - мы проживем и без хлеба!
Недолго ведь с крыши - на небо.

 

***

Mijn zolderpaleis is een waar paradijs!
Hier is ‘t, waar die berg manuscripten verrijst.
Kom binnen, pas op voor dat water,
Want daar zit het dak vol met gaten.

Neem plaats op die koffer en zie nu eens aan
Hoe Brussels die spin hier te werk is gegaan.
Geloof ze maar niet, die beweren
Dat vrouwen geen kantwerk begeren.

Wel, wonderen kent onze zolder volop:
Hier zoeken ons duivels en engelen op,
En hij, die het hoogst is verheven.
"Van hemel naar dak - 't is maar even!

Mijn dochters - twee zolderprinsesjes in stijl -
Gaan u, mét mijn vrolijke muze - terwijl
Ik 'n luchtig diner zal bereiden -
Door heel mijn imperium leiden.

“Maar als u geen hout racer hebt voor uw fornuis?”
Een dichter heeft altijd een voorraad in huis
Van woorden, die vuur evenaren.
Ons dreigen dit jaar geen gevaren...

Vanouds eten dichters toch enkel droog brood;
Wij hebben geen boodschap aan Moskou in 't rood!
Kijk, ver boven al die gebouwen,
Daar ziet u óns Moskou - het blauwe!

En wordt het gebrek zelfs de dichter funest
In Moskous jaar negentien, jaar van de pest:
Wij hoeven geen brood, nog geen zemel!
Ons dak is toch vlak bij de hemel.

Marina Tsvetajeva


EEN DURE HOND

Eerste luitenant Doebov, een niet meer zo jonge beroepsmilitair, en de vrijwilliger Knaps zaten te drinken.

   ‘Een schitterend beest!’ zei Doebov, op zijn hond Milka wijzend. ‘Een fan-tas-tische hond! Let u eens op die snuit! Alleen die snuit al! Als ik een liefhebber tref, die geeft alleen voor de snuit al tweehonderd roebel! Gelooft u me niet? In dat geval begrijpt u er niets van...’          

‘Jawel, maar...’          

‘Het is immers een setter, een volbloed Engelse setter! Een verbluffende stand, en een reuk... een neus! God, wat een neus! Weet u hoeveel ik voor Milka heb gegeven, toen het nog een jonkie was? Honderd roebel! Een wonder van een hond! Stou-oute Milka! Ma-alle Milka! Kom hier, kom hier... m’n hondje, m’n beestje...’

Doebov trok Milka naar zich toe en kuste haar tussen de oren. In zijn ogen welden tranen op.            

‘Ik zal je nooit aan iemand weggeven... schoonheid van me... lekkere schurk. Want je houdt toch van me, Milka? Ja toch?.. Vort, ga weg!’ riep de luitenant ineens. ‘Zomaar met je vuile poten op mijn uniform! Ja, Knaps, honderdvijftig roebel heb ik gegeven, voor een jonkie! Dus dat was-ie waard! Alleen één ding is jammer: ik heb geen tijd om te jagen! Die hond verpietert zonder werk, begraaft zijn talent... Daarom verkoop ik hem ook. Koop hem, Knaps! U zult me levenslang dankbaar zijn! Vooruit, als u te weinig geld hebt, laat me u dan de helft kwijtschelden. Dan mag u me vijftig betalen! Me beroven!’            

‘Nee, lieve man...’ zuchtte Knaps. ‘Als uw Milka nou van het mannelijk geslacht was, dan zou ik hem misschien nog kopen, maar nu...’            

‘Milka niet van het mannelijk geslacht?’ vroeg de luitenant verbaasd. ‘Knaps, wat hebt u? Milka niet van het mannelijk... geslacht?! Ha-ha! Wat is hij dan volgens u? Een teef? Ha-ha... Goeie jongen! Kan nog geen reu van een teef onderscheiden!’            

‘U doet of ik blind ben, of een kind...’ zei Knaps beledigd. ‘Natuurlijk is het een teef!’            

‘Straks zegt u nog dat ik een dame ben! Ach, Knaps, Knaps! En dat is afgestudeerd in de techniek! Nee, lieve jongen, dit is een echte volbloed reu! Sterker nog, hij geeft iedere reu tien punten voorsprong, en u zegt... niet van het mannelijk geslacht! Ha-ha...’            

‘Neem me niet kwalijk, Michaïl Ivanovitsj, maar u... houdt me gewoon voor een sukkel... Het is zelfs krenkend...’           

‘Nou, dan niet, verdomme... Dan koopt u hem niet... U bent wel koppig! Dadelijk zegt u dat dit geen staart is maar een poot... Dan niet. Ik wou u nog wel een plezier doen. Vachramejev, cognac!’            

De ordonnans bracht meer cognac. De vrienden schonken zich ieder een glas in en verzonken in gepeins. Een half uur ging in zwijgen voorbij.           

‘Al was hij van het vrouwelijk geslacht...’ zo verbrak de luitenant het zwijgen, mistroostig naar de fles kijkend. ‘Het zou wat! Dan bent u juist beter af. Dan krijgt u jonkies, en ieder jonkie is vijfentwintig... Die zal iedereen graag kopen. Ik weet niet waarom u zo van reuen houdt! Teven zijn duizendmaal beter. Het vrouwelijk geslacht is én dankbaarder én aanhankelijker... Nou goed, als u dan zo bang bent voor het vrouwelijk geslacht, dan mag u me vijfentwintig betalen.’            

‘Nee, lieve man... Ik betaal geen kopeke. Ten eerste hoef ik geen hond, ten tweede heb ik geen geld.’            

‘Had dat eerder gezegd. Milka, ga weg!’            

De ordonnans bracht gebakken eieren. De vrienden tastten toe en aten zwijgend de pan leeg.            

‘U bent een goeie, eerlijke kerel, Knaps...’ zei de luitenant, zijn mond afvegend. ‘Ik vind het jammer u zo te laten gaan, verdikkeme... Weet u wat? U krijgt die hond voor niks!’
           

‘Maar lieve man, waar moet ik hem laten?’ zei Knaps en zuchtte. ‘En wie moet er voor hem zorgen?’            

‘Nou, dan niet, dan niet... verdomme! Wilt u niet, dan niet... Waar gaat u heen? Blijf toch zitten!’            

Knaps rekte zich uit, stond op en pakte zijn muts.            

‘Het is tijd, tot ziens...’ zei hij geeuwend.            

‘Wacht even, ik loop met u mee.’            

Doebov en Knaps trokken hun jassen aan en gingen naar buiten. De eerste honderd passen liepen ze zwijgend.            

‘Weet u niet aan wie ik die hond zou kunnen geven?’ begon de luitenant. ‘Hebt u geen kennissen? U hebt het gezien, het is een goede hond, een rashond, maar... ik heb er absoluut niets aan!’            

‘Ik weet het niet, beste man... Wat heb ik hier nou voor kennissen?’            

Tot aan de woning van Knaps zeiden de twee geen woord meer. Pas toen Knaps de luitenant de hand drukte en zijn hekje opendeed, gaf Doebov een kuchje en bracht hij ietwat onzeker uit: ‘Weet u niet of de vilders hier ook honden aannemen?’            

‘Ik dacht van wel... Zeker weet ik het niet.’            

‘Dan geef ik hem morgen met Vachramejev mee... Verdomme, laten ze hem ook maar villen... Rothond! Akelig beest! Niet alleen dat hij er in huis een smeerboel van maakt, hij heeft gisteren ook nog in de keuken al het vlees opgevreten, de v-v-vuilak... Als hij nou nog van een goed ras was, maar het is de duivel mag weten wat, een kruising van een straathond met een varken. Welterusten!’            

‘Tot ziens!’ zei Knaps.            

Het hekje klapte en de luitenant bleef alleen achter.

Anton Tsjechov