kopaleida

edgar de bruin – aleida schot-prijs 2007

voor zijn vertaling van Jáchym Topol: Spoelen met teerzeep
13 april 2007, Bethaniënklooster, te Amsterdam

 

TER INLEIDING

Het is nog steeds zo, dames en heren, dat Nederlanders en andere westerlingen je vaak met grote ogen verbaasd aankijken als je ze vertelt dat Praag in Europa veel westelijker ligt dan bijvoorbeeld Wenen. De Koude Oorlog, met op de achtergrond altoos het afwijkend taaleigen van de west-slavische  stammen, heeft ons in korte tijd oneindig ver uiteen gedreven. In de tijd dat de universiteit van Praag, ruim twee eeuwen eerder opgericht dan onze Nederlandse universiteiten, nog de eerste centraal-europese plek van intellectuele gedachtenwisseling was en Tsjechische geleerden nog gewoon Comenius heetten en in het Latijn met hun vakgenoten confereerden en uiteindelijk in Nederland belandden, was er geen twijfel over mogelijk dat Praag en omstreken tot de kern van de Europese civilisatie behoorden. En zo is dat eeuwen lang geweest. Ik ga hier verder geen historisch overzicht geven van de plotselinge teloorgang in de vorige eeuw, opgevreten als men in dat kleine, eigenzinnige en lieflijke land werd door de monsters van die tijd: achtereenvolgens het nazisme en het communisme.

In een paar decennia is Tsjechië uit ons westers begrip met geweld weggedreven. Met het handjevol Tsjechische vrienden dat ik heb, werd die ontwikkeling onveranderlijk met alcoholische klaagzangen overgoten. Natuurlijk werd steeds Schwejk als prototype van de slappe Tsjech opgevoerd. Het lot van Tsjechoslowakije, toen nog aan een woord geschreven, was bezegeld. Het was bij hen allemaal nog veel erger dan wat de sovjetrussen overkwam, zeiden ze. Ik geloofde ze niet, maar in augustus 1968 wist ik beter.

Ik was toen militair, wachtcommandant in een kazerne in Apeldoorn. Tot onze verbijstering kregen we opeens scherpe patronen uitgereikt en werd er alarmfase A afgekondigd. Praag was een slagveld geworden en troepen van de NAVO en het Warschaupakt trokken samen bij de Tsjechische grenzen. Nog nooit was Tsjechoslowakije zo ver van ons verwijderd. Maar ook: nog nooit was onze westerse belangstelling zo op dat land gericht. Ik herinner me ook een bereidheid bij onze manschappen, het zij hier in bescheidenheid gezegd, om onze nek hiervoor uit te steken. We vonden het schandalig, wat daar gebeurde.

Het bekroonde boek Spoelen met teerzeep van Jachim Topol, waarvan we vandaag de bekroonde vertaling van Edgar de Bruin vieren, is een fantasmagorisch epos van die dagen waar wij in het westen eigenlijk niks van wisten. Ik neem voetstoots aan, dat in deze roman de Dichtung het ruimschoots van de Wahrheit wint, zoals me van bevoegde zijde wordt ingefluisterd. Ach, het zal wel. Er zijn toen heldendaden verricht en er is verraad gepleegd, zoals in alle oorlogen. De hele episode heeft een onuitwisbaar stempel op een heel volk gedrukt, en we kunnen alleen maar blij zijn dat Tsjechië zich thans ontwikkelt zoals het zich, gezien zijn rijke  geschiedenis, behoort te herstellen.

Dat de dingen nadien kardinaal veranderd waren, heb ik overigens zelf juist in Praag ervaren, toen ik daar begin jaren negentig voor zaken aanwezig was. In de lobby van mijn hotel zag en hoorde ik hoe een sovjetprostituee zich aanbood aan de binnenschrijdende crew van Kazakhstan Airlines. De volmaakt superieure manier waarop deze peroxide dame door de geüniformeerde steppenbewoners achteloos naar de goot werd verwezen stemde me tot nadenken: in Praag moest dit kennelijk gebeuren, dit was het meest ideale decor voor de totale sovjetdeconfiture.

Dat onze Aleida Schot Stichting ditmaal, na ruim twintig jaar en voor het eerst na de ingrijpende veranderingen van ruim vijftien jaar geleden in het voormalig Tsjechoslowakije, haar prijs wederom aan een vertaler van de Tsjechische literatuur heeft toegekend, kan zeker ook gezien worden als een teken dat de nieuwe Tsjechische literatuur in ons land als een element in onze verdere gezamenlijke Europese culturele ontwikkeling wordt herkend. Daarbij zij aangetekend, dat Edgar de Bruin al bijna twintig jaar de Tsjechische schrijvers voor ons Nederlanders toegankelijk maakt. Hij staat daarbij niet alleen, maar veel collegae heeft hij niet. Zijn vertaaloeuvre is imposant. En u kent het adagium: een vertaler kan een heel taalgebied maken of breken. Edgar maakt het, helemaal.

Alexander Münninghoff, voorzitter

Gertruud Alleman, secretaris
Aai Prins
mr. F.W. Grosheide
mr. H.C.S. Warendorf
mr. M. Wolters, penningmeester


juryrapport aleida schot-prijs 2007

De tweejaarlijkse Aleida Schot-prijs voor de beste vertaling uit de Slavische literaturen wordt dit jaar voor de veertiende keer uitgereikt. De eerste uitreiking vond plaats in 1981. Het zal niemand verbazen dat in verreweg de meeste gevallen de prijs voor de beste vertaling is gegaan naar een vertaling uit het Russisch. Er wordt tenslotte veel meer vertaald uit de Russische literatuur dan uit een van de andere Slavische literaturen en er zijn aanzienlijk meer vertalers die zich toeleggen op het Russisch dan op een van de andere Slavische talen: Pools, Tsjechisch, Slowaaks, Servisch, Kroatisch, Sloveens, Macedonisch, Bulgaars, Oekraïens, Wit-Russisch. Uit sommige van die talen wordt bij ons zelfs zelden of nooit iets vertaald. Dat geldt bijvoorbeeld voor het Oekraïens, de taal van een land groter dan Frankrijk, maar de Oekraïense literatuur is hier nagenoeg onbekend. Je komt maar zelden iemand tegen, zelfs onder slavisten, die ook maar één Oekraïense schrijver of dichter weet te noemen. Van de dertien keer dat de Aleida-Schot-prijs tot op heden is uitgereikt is deze tien keer gegaan naar een vertaling uit het Russisch, één keer naar het Pools, één keer naar het Tsjechisch en één keer naar het Servokroatisch. De laatste vijf keer is steeds een vertaler of vertaalster uit het Russisch bekroond.
           

De jury was dan ook aangenaam verrast toen ze, bij het nagaan van wat er de afgelopen twee jaar in Nederland was verschenen op het gebied van de Slavische literaturen, stuitte op de roman Spoelen met teerzeep van de Tsjechische schrijver Jáchym Topol in de vertaling van Edgar de Bruin. De Bruin fungeerde al geruime tijd op de lijsten van vertaalde Slavische literatuur die de jury telkenmale aanlegt voor het kiezen van de beste vertaling, want hij heeft al flink wat vertalingen van hedendaags Tsjechisch proza op zijn naam staan. Zo vertaalde hij in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw enkele romans van de na de Praagse lente naar Canada geëmigreerde Josef Škvorecký. Verder introduceerde hij een reeks andere, jongere auteurs, onder wie Michal Viewegh, na de val van de muur en de ineenstorting van het communisme in Tsjechië buitengewoon populair, maar literair gezien, althans naar het oordeel van de jury, niet een echte hoogvlieger. Veel beter, alweer naar het bescheiden oordeel van de jury, is de dichter en romanschrijver Jáchym Topol, geboortejaar 1962, van wie De Bruin eerst Nachtwerk vertaalde en dan nu, het meest recent, in 2006, de briljante roman Spoelen met teerzeep, in het Tsjechisch Kloktat dehet.
           

De hoofdpersoon van de roman, die tevens optreedt als ik-verteller, is een jonge wees die luistert naar de naam Ilja en opgroeit in het Tehuis. Dat Tehuis heeft meer weg van een strafinrichting dan van een tehuis en Ilja maakt er de meest verschrikkelijke dingen mee, onder andere de dood van zijn debiele broertje Apie, met wie iedereen de spot drijft.

Ik hoorde voeten over de vloer kletsen en schoenen stampen, de jongens kwamen aangehold. Ik drukte mijn gezicht tegen dat van Apie, het kon me niks schelen dat hij onder de kots zat en zijn kwijl kon me ook nooit wat schelen, we waren altijd samen… Hij was zwaar, hij wou vast lopen, zijn benen trilden, hij schopte en schokte wild heen en weer, en ik trilde ook en Apie plofte tegen het raam, knalde met zijn knieën tegen de ruit hij schoof zijn knieën naar voren, klauwde bij me vandaan, gleed verder… Hij duwde me weg en nu verloor hij zijn evenwicht en dreunde met z’n kop tegen het raam, ik pakte zijn benen, maar hij gaf een schop in mijn richting! en toen vloog hij door de ruit, hij viel, een, twee keer buitelde hij door de lucht en plofte op de grond, hij viel op zijn rug in de sneeuw, glassplinters vielen om hem heen.

Een tijd later vermoordt hij samen met een vriend de leider van het tehuis, commandant Vyžlata, een communist die de kampen van Stalin heeft overleefd en zich geregeld vergrijpt aan de drank en aan Ilja’s vriend. Kort daarna vallen de legers van het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen – we schrijven 1968 – om een einde te maken aan de Praagse lente. De jongens ontvluchten het tehuis en Ilja komt terecht bij een Russische tankbrigade, waarmee hij door het Tsjechische land dwaalt, op zoek naar tegenstanders. Ten slotte doodt hij ook de commandant van de brigade, kapitein Jegorov.          

Het knappe van Topols roman, die in Tsjechië is uitgeroepen tot dé roman van 2005, is dat de belevenissen van de jonge wees Ilja niet alleen maar zijn belevenissen zijn, maar in feite de recente geschiedenis van Tsjechië symboliseren. De roman is hard zowel als dromerig, gewelddadig zowel als vol verlangen naar liefde en vrijheid. Die verschillende aspecten, die door de schrijver op een boeiende manier naast elkaar worden gezet en met elkaar worden verweven, komen ook in de vertaling uitstekend tot hun recht. De Bruin schrikt er – terecht – niet voor terug woorden en uitdrukkingen te gebruiken als “hij kon onze reet likken”, “we hebben d’r schijt aan”, “stik de moord, smerige bastaard”, “stomme bleekscheet” om nog maar te zwijgen van de nodige obsceniteiten die de jury dan ook schroomt in haar rapport hardop uit te spreken. Andere passages vragen om heel andere woorden en een andere stijl, zoals bijvoorbeeld in een verhaal dat door een van de personages in de roman wordt verteld.

Lang geleden besloten de wijze en de krijgshaftige edellieden van de grote tsaar van het oosterse rijk om de wereld niet met rust te laten zolang die niet geheel en al van hen was… Ze zonden een reiziger uit om een wapen te vinden waarmee de wereld kon worden onderworpen… En de reiziger rijdt tot hij bij een door vuur geblakerde wegwijzer komt waarop staat: Pas op, Tsjechië! De reiziger is heldhaftig, dus hij geeft zijn paard de sporen… Na een lange weg door de woestenij komt hij bij een huisje. Binnen in het huisje zitten een man en een vrouw met een zoon, een flinke mollige jongen.            

En wie ziet de reiziger daar nog meer? Een prachtig meisje… ze heeft reusachtige ogen, de hemel drijft erin, haar haar straalt tot halverwege haar rug, ze heeft een schitterend figuur, een blanke hals, haar borsten doen haar blouse opzwellen en haar hals licht wit op als van albast…

Het is de verdienste van Edgar de Bruin dat hij het stilistisch gevarieerde Tsjechisch van Topol in net zo stilistisch gevarieerd Nederlands heeft overgebracht. Hij getuigt daarmee van een talent zonder welke een echte vertaler het niet stellen kan: een voortreffelijke beheersing van de brontaal, in dit geval het Tsjechisch, en een niet minder voortreffelijke beheersing van het Nederlands en dan niet alleen van het ABN maar ook in hoge mate van het platte en vulgaire taalgebruik. Woordkeus en zinsbouw zijn steeds uitstekend, evenals de wisseling van stilistische registers.           

De jury hecht eraan ook nog stil te staan bij een tweede talent van Edgar de Bruin. Zoals hij Topol vertaalt, grof en hard, maar ook poëtisch, is hij ook in het dagelijks leven: literair, maar ook zakelijk. Edgar de Bruin introduceert niet alleen als vertaler hedendaagse Tsjechische schrijvers in het Nederlandse taalgebied, hij treedt in veel gevallen ook op als hun literaire agent, behartigt met verve hun zakelijke belangen in zowel ons land als andere landen van Europa. Deze ambassadeursfunctie van de Tsjechische literatuur komt de bekendheid van die literatuur zeer ten goede. Dat de hedendaagse Tsjechische literatuur in ons land kan worden gelezen is in hoge mate te danken aan het dubbeltalent van Edgar de Bruin. De jury heeft dan ook besloten hém voor te dragen voor de Aleida Schot-prijs 2007.

De jury
Arthur Langeveld
Willem G. Weststeijn

 

bruindank

dankwoord bij de uitreiking van de aleida schot-prijs 2007 voor edgar de bruin

Dames en heren,

Ik voel me vereerd door de toekenning van de Aleida Schot-prijs en wil dan ook graag daarvoor mijn dank uitspreken aan de jury en de Aleida Schot Stichting. Ik beschouw deze prijs tevens als een eerbetoon aan de Tsjechische literatuur in het algemeen en aan het werk van Jáchym Topol in het bijzonder.

Het is – na tweeëntwintig jaar – de tweede keer dat deze prijs aan een vertaler van Tsjechische literatuur wordt toegekend. In 1985 werd Kees Mercks onderscheiden, en ik ben er trots op om hier en nu letterlijk in zijn voetsporen te mogen treden, maar ik wil hem ook vooral noemen als mijn vroegere docent die een belangrijke rol heeft gespeeld in mijn loopbaan als literair vertaler.

Het was namelijk Kees die in 1987, kort na mijn studie Tsjechische taal- en letterkunde aan de UvA, mij en twee van mijn medestudenten aanbood om gezamenlijk, onder zijn auspiciën, de roman van Josef Škvorecký Ingenieur van de menselijke ziel te vertalen. Voor ons een ware vuurdoop, niet alleen door de omvang van het boek, maar ook door de variatie in stijl en register. Het Tsjechisch staat bekend (of misschien kunnen we zeggen "is berucht") om de kloof tussen de geschreven en de gesproken taal die dwars door alle sociale lagen loopt: zelfs een hoogopgeleide Tsjech spreekt in het dagelijkse leven geen "Algemeen Beschaafd Tsjechisch". Dit verschijnsel is ook in de literatuur doorgedrongen en Josef Škvorecký is een van de belangrijke pioniers van de verrijking van de literaire taal met verschillende andere soorten Tsjechisch: zo staat in voornoemde roman het volksmeisje Nadja, dat een Oost-Boheems dialect spreekt, naast Tsjecho-Amerikanen die een eigen "Tsjecho-Amerikaans" hebben ontwikkeld en middelbare scholieren die een eigen jongerentaal spreken – maar dan een variant uit de jaren veertig. Daarnaast komen er brieven in voor van "gewone mensen" die een onbeholpen schrijftaal hanteren, doorspekt met spreektalige passages vol grammaticale fouten etc.

De worsteling met al deze nuances – eerst bij het vertalen, later in discussies met redacteuren die over het algemeen een houding hebben van: "het is niet onze taak om het Nederlands d.m.v. vertalingen te vernieuwen" – is voor elke vertaler uit het Tsjechisch bekend. Ik zie het als een uitdaging en ik kies – misschien onbewust – sindsdien vaak voor auteurs, die in het Tsjechisch graag gebruik maken van de mogelijkheden die de taal biedt om ook schriftelijk verschillende afwijkingen van de norm weer te geven. Sinds Škvorecký is deze ontwikkeling in de Tsjechische literatuur doorgegaan. Een schrijver als Michal Viewegh heeft de lijn van geestige, natuurlijke dialogen doorgetrokken en auteurs als Jáchym Topol en Petra Hůlová beperken zich niet meer tot spreektalige elementen in dialogen, maar laten hun eigen literaire taal beïnvloeden door het gesproken Tsjechisch. Ik ervaar het vertalen van hun boeken als een avontuurlijke zoektocht: het spelen met de taal, het creatieve aspect, het opzoeken van de grenzen in het geschreven Nederlands – dat maakt, gepaard uiteraard aan een grote affiniteit met de auteurs en hun werk zelf, het vertalen voor mij juist leuk.

Waarin onderscheidt een gemiddelde vertaler uit het Tsjechisch zich van zijn collega's? Door de bovengemiddelde betrokkenheid. In tegenstelling tot andere (grotere) talen kunnen we namelijk niet verwachten dat de uitgevers zelf met opdrachten komen. Ook in verband met mijn activiteiten als literair agent voor een aantal Tsjechische schrijvers merk ik dat bohemisten in alle landen zich actief moeten inzetten, willen ze een Tsjechisch boek in hun taal vertalen. We benaderen zelf uitgevers en wijzen hen op interessante auteurs en titels, we schrijven leesrapporten, vertalen fragmenten – dat alles zonder enige zekerheid dat het daadwerkelijk tot een uitgave zal leiden. Ik heb zelfs een paar keer meegemaakt dat een vertaling die ik volgens het contract had voltooid en ingeleverd, uiteindelijk niet werd gepubliceerd, omdat de uitgever de verkoopcijfers van de voorgaande titels van de auteur bij nader inzien te laag vond. Kortom, je moet ook tegen een stootje kunnen, en na in de loop der jaren diverse vertalers Tsjechisch uit andere landen te hebben leren kennen, is mijn conclusie duidelijk: we zijn allemaal een beetje gek.

Dat geldt dubbel voor de vertalers van Jáchym Topol. Jáchym vindt het belangrijk om zijn vertalers persoonlijk te kennen. Zijn houding is: "Je moet mijn boek niet vertalen, je moet mijn verhaal in je eigen taal navertellen". Dat betekent voor hem dat de vertaler een soort van geestverwant van hem moet zijn, "zijn type", niet iemand die per se zijn levenshouding deelt, maar die in ieder geval wel moet aanvoelen. De manier voor Jáchym om daarachter te komen is om met de kandidaat-vertaler naar de kroeg te gaan. Zijn vertalers worden daar onderdeel van een bont gezelschap (schrijvers, recensenten, uitgevers, filmmakers etc.) die op informele basis (in de kroeg) met elkaar omgaan en elkaar inspireren. En de vertalers vormen zelf dan ook een soort "gilde" – lijsten met probleemgevallen of fouten worden gezamenlijk aangevuld en aan "nieuwkomers" verstuurd onder het motto: waarom Jáchym met steeds dezelfde vragen lastigvallen, als we het onder elkaar kunnen oplossen?

Mijn betrokkenheid bij de roman Spoelen met teerzeep ging nog verder. Kees Mercks maakte me namelijk op attent op de mogelijkheid om een Tsjechische schrijver voor te dragen voor de positie van "writer-in-residence" op het NIAS te Wassenaar, en opperde dat dat misschien iets voor Jáchym zou zijn. Ik wist dat Jáchym al lange tijd met dit boek in zijn hoofd rondliep en een verblijf op het NIAS zou hem dus de benodigde rust geven om het daadwerkelijk op papier te zetten. Ik was als vertaler bevoorrecht door van zo dichtbij te kunnen volgen hoe het boek in 2004 ontstond. Ik kreeg verschillende versies te lezen en Jáchym gebruikte mij als een klankbord voor zijn twijfels en bij het zoeken naar oplossingen en alternatieven. Dat gebeurde voor een deel per e-mail, voor een deel, en bij voorkeur, in de kroeg. Na zijn terugkeer naar Praag kreeg ik op een gegeven moment nog een dringend telefoontje van hem: hij had per ongeluk een oude versie bij de uitgeverij ingeleverd en was de definitieve versie kwijt. Had ik die toevallig bewaard? Wel, zoals het een betrokken vertaler betaamt, had ik die gelukkig nog wel in mijn computer staan. Dus in het speciale geval van deze roman heb ik er eigenlijk letterlijk zelf voor gezorgd dat er iets te vertalen viel.

Het hoeft tot slot dan ook geen verder betoog dat ik er bijzonder mee ingenomen ben dat juist de vertaling van dit boek nu wordt bekroond.

Edgar de Bruin


biografische gegevens van edgar de bruin

Geboren 1958 te Den Helder.
1978 eindexamen atheneum B te Den Helder.
1986 doctoraal examen Tsjechische taal- en letterkunde (bijvakken Filmkunde en Oost-Europese Geschiedenis) aan de Universiteit van Amsterdam.
Leeft sinds 1988 voornamelijk van het vertalen van Tsjechische literatuur en is sinds 2003 ook actief als literair agent van diverse Tsjechische auteurs.


vertalingen door edgar de bruin

Proza
Josef Škvorecký, Ingenieur van de menselijke ziel (vertaling samen met Katka Kolmaš), Bert Bakker 1989
Josef Škvorecký, Scherzo capriccioso, Ambo 1990
Zuzana Brabcová, Ver van de boom, Wereldbibliotheek 1991
Josef Škvorecký, De lafaards, Ambo 1992
Tereza Boučková, Indianenloop, Wereldbibliotheek 1993
Daniela Hodrová, Stad der SmartenHet Olšany rijk, De Geus 1993
Karol Sidon, Droom van mijn vader, Wereldbibliotheek 1993
Karol Sidon, Droom van mijzelf, Wereldbibliotheek 1994
Michal Viewegh, Te gekke jaren, Wereldbibliotheek 1995
Daniela Hodrová, Poppen, De Geus 1995
Iva Hercíková, Hester, De Arbeiderspers 1996
Michal Viewegh, De opvoeding van Boheemse meisjes, Wereidbibliotheek 1996
Zuzana Brabcová, Gevallen, Wereidbibliotheek 1997
Michal Viewegh, Het reisgezelschap, Wereidbibliotheek 1999
Miloš Urban, De wraak van de bouwmeesters, Ambo/Anthos 2002
Jáchym Topol, Nachtwerk, Ambo/Anthos 2003
Patrik Ouředník, Europeana, Fagel 2003
Josef Škvorecký, De zevenarmige kandelaar, Ambo/Anthos 2003
Petra Hůlová, Mijn grootmoeder, Prometheus 2004
Jáchym Topol, Spoelen met teerzeep, Ambo/Anthos 2006
Květa Legátová, De man uit Želary, Wereldbibliotheek 2007

Korte verhalen
Ota Pavel, Race door Praag, De Held, 1986
Ladislav Grosman, De val, In: “Tsjechoslowakije. Verhalen van deze tijd”, 1991
Barbara Basiková, Gesprekken met een vlucht, In: “Tsjechoslowakije. Verhalen van deze tijd”, 1991
Miloš Urban, Faun, Bunker Hill, 2002
Ladislav Fuks, Een eigenaardige ontmoeting, Bunker Hill, 2003
Jáchym Topol, Gandan, Armada, 2004

Drama
Lev Birinský, Maskerade, Holland Festival, 1995
Markéta Bháhová, De valkuil, Festival Verse Waar, 2005
Egon L. Tobiáš, Het is tijd dat er wat verandert, Festival Verse Waar, 2005
Egon L. Tobiáš, Ik had het aan Freddy beloofd, Festival Verse Waar, 2007


fragmenten van vertalingen van edgar de bruin