kopaleida

aleidaschot-prijs voor vertalingen 2003 aan hans boland

voor zijn vertalingen van Russische poëzie, in het bijzonder voor de bundel
Vroege lyriek van Alexander Poesjkin

11 april 2003
in het Bethaniënklooster te Amsterdam

 

Voor de twaalfde keer al weer wordt dit jaar de Aleida Schot-prijs voor vertalingen van Slavische literatuur uitgereikt. Het verheugt het bestuur dat de jury daarvoor in dit jaar, waarin het driehonderdjarig bestaan van Sint Petersburg wordt gevierd, haar keuze heeft laten vallen op vertaler Hans Boland, voor deel 2 uit zijn omvangrijke project ‘Verzameld werk van Alexandr Poesjkin’. Niet alleen zijn Poesjkin en Petersburg nauw met elkaar verbonden, ook Boland heeft een speciale band met de tsarenstad aan de Neva, waar hij een paar jaar heeft gewoond. Niet alleen de taal, maar ook Poesjkins poëzie zijn hem daar kennelijk zo in het bloed gaan zitten, dat hij zich gestort heeft op de vertaling van het complete werk van de dichter, die om de eenvoud en het raffinement van zijn taal vaak als ‘onvertaalbaar’ wordt beschouwd. Boland is het daar niet mee eens, sterker nog, hij heeft zich ook nog eens ten doel gesteld de hele Poesjkin op rijm te gaan vertalen.

Eén klein voorbeeld van Poesjkins en Bolands lichtvoetigheid:

Hospitaalgraffiti
Kijk die patiënt, hij is student,
Zijn lot is wreed, zijn lijden vreeslijk,
Immuun voor elk medicament,
Want minnepijn is ongeneeslijk.

Het bestuur maakt van de gelegenheid gebruik om een jurylid en een bestuurslid te bedanken voor hun werk voor de stichting. Yolanda Bloemen heeft te kennen gegeven haar plaats in de jury af te willen staan. Bloemen kreeg in 1987, samen met Marja Wiebes, de Aleida Schot-prijs voor hun vertaling van de roman Goedenacht van Andrej Sinjavski. Zij wordt opgevolgd door Arthur Langeveld, slavist en vertaler die in 1999 de Aleida Schot-prijs kreeg voor zijn vertaling van Tolstojs De Biecht en ander klassiek en modern Russisch proza.

Kurt Löb, boekkunstenaar en illustrator, trekt zich na jaren terug uit het bestuur van de stichting. Löb (Berlijn, 1926) heeft zijn hele leven een speciale passie gehad voor Russische literatuur en veel van de vertalingen van Aleida Schot onnavolgbaar geïllustreerd. Tal van bibliofiele nieuwjaarsuitgaven met zijn illustraties hebben de afgelopen twintig jaar het licht gezien bij Zetcentrale Meppel. Eind vorig jaar verscheen daar het fraaie boekwerkje: Kurt Löb, Finale. 20 jaar bibliofilie in Meppel 1979-1998. De bibliofilia, verhalen van Poesjkin, Gogol, Ljeskov, Toergenjev, Garsjin, werden door de liefhebbers al snel ‘de kleine Rusjes uit Meppel’ genoemd.

Het bestuur is inmiddels versterkt door Aai Prins, slavist en vertaalster, die de vorige Aleida Schot-prijs kreeg voor haar vertaling van het dichtwerk Zangezi van Velimir Chlebnikov.

Laura Starink, voorzitter
Mr. H.C.S. Warendorf, secretaris
Mr. M. Wolters, penningmeester
Mr. F.W. Grosheide
Aai Prins

boland


jury-rapport aleida schot-prijs 2003

In het Poesjkinjaar 1999, tweehonderd jaar na de geboorte van de beroemde Russische dichter besloot uitgeverij Papieren Tijger samen met vertaler Hans Boland om het volledige werk van Poesjkin te gaan vertalen en uitgeven. Voorwaar een uiterst ambitieus en dapper plan. Is immers niet Poesjkin de dichter van wie de mare gaat dat hij onvertaalbaar zou zijn? Poesjkins specifieke toon en stijl zouden niet of nauwelijks in een andere taal zijn om te zetten.

Vertaalbaar of niet, het genie van Poesjkin is zo groot dat vertalers zijn werk onmogelijk kunnen negeren. Langzamerhand is er dan ook een flink deel van Poesjkins werk in het Nederlands beschikbaar gekomen. Pionier was Aleida Schot die verhalen, gedichten en een kleine tragedie van Poesjkin publiceerde en (in 1968) het boek Van en over Poesjkin. Uiteraard werd Poesjkin ook opgenomen in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot. Eerst, dat was al in 1958, verscheen een deel proza en drama, dertig jaar later volgden het tweede, dubbeltalige, deel met de roman in verzen Jevgeni Onegin in de vertaling van W. Jonker en het derde deel met brieven, bezorgd door Karel van het Reve. Diezelfde Karel van het Reve vertaalde met Leidse studenten Poesjkins Het schot en het drama in verzen De bronzen ruiter. De vertalerscombinatie Van Stekelenburg en Frans-Joseph Van Agt publiceerde eveneens een vertaling van Jevgeni Onegin en datzelfde deed in België Michel Lambrecht (1995). Van Agt kreeg in 1997 de Aleida Schotprijs voor zijn vertalingen van poëzie van Poesjkin.

Hans Boland heeft het nu dus op zich genomen het complete werk van Poesjkin in het Nederlands om te zetten.
Negen delen zal dit verzameld werk beslaan en twee delen zijn er tot dusverre gepubliceerd. Het eerste deel, De novellen in verzen, verscheen in 1999. In datzelfde jaar publiceerde Boland een biografische essaybundel over Poesjkin: Russische zon. In deze uitgave zet Boland Poesjkin neer als een van de grootsten van de Europese cultuur, te vergelijken met een andere even geniale grootheid: Mozart. Het tweede deel van het verzameld werk, Vroege lyriek, dat vorig jaar uitkwam, was voor de jury van de Aleida Schot-prijs, die het werk van Boland natuurlijk kende, aanleiding diens vertaalprestaties aan een extra grondig onderzoek te onderwerpen.

Vroege lyriek – het eerste deel van drie delen lyriek – bestrijkt de Petersburgse periode van de dichter, de jaren 1813 tot 1820 en bevat alle poëzie die Poesjkin in die periode geschreven heeft. In 1811 was Poesjkin toegelaten tot het Keizerlijk Lyceum in Tsarskoe Selo, vlakbij Sint Petersburg. Op dat lyceum schrijft hij al gedichten die verrassend goed zijn. Hij experimenteert met alle mogelijke versvormen, met metra en rijmschema’s, met verschillende thema’s en gaat de clichés van de literatuur van zijn tijd met frisse ironie te lijf.

Vijftien is Poesjkin als hij het gedicht ‘Aan een bevriend dichter’ schrijft; het ademt een jeugdige bravoure:

Ook jij, Aristos, durft Apollo te belijden
En Pegasus – een paard met nukken – te berijden?
Je jaagt op lauweren langs een gevaarlijk pad
En daagt je critici vermetel op de mat!

Bolands vertaling heeft een zelfde lichtvoetigheid en speelsheid als het origineel. Het thema van het ‘gevaarlijke pad’ van de dichtkunst wordt door Poesjkin verder uitgewerkt. De weg van de dichter blijkt geen gemakkelijke:

Als ik besloten heb, zal ik geen duimbreed wijken:
Mijn keuze is de lier, zij zal mijn noodlot blijken.
De wereld oordeelt maar, als zij het beter weet.
Scheld maar en wees maar boos. Ik ben en blijf poëet.

Veel geldelijk gewin voorziet de jonge dichter niet van zijn professie:

Geloof je dat bij jou, als volksdichter, meteen
Onmetelijk veel geld en goud zal binnenstromen?
Je rekent toch niet op een veilig staatsinkomen?
Je droomt van schatkisten en van een rijke dis,
Van luiheid en genot? Dan heb je het goed mis.
Want schrijverschap zal zich met rijkdom niet bewijzen
En het belooft bepaald geen marmeren paleizen
En ook geen klinkend goud, een hele kelder vol.
De dichter krijgt een hok op zolder of een hol […]

De ster van de jonge Poesjkin was in het literaire Petersburg snel rijzende.Reeds gevestigde dichters beseften dat ze een bijzonder talent in hun midden hadden. Het verhalende gedicht Roeslan en Ljoedmila, verschenen in 1820, maakte hem in één klap beroemd. De grote dichter Zjoekovski schonk Poesjkin zijn portret met de inscriptie: ‘Aan de overwinnaar-leerling van zijn overwonnen leermeester op de hoogplechtige dag waarop hij zijn poëem Roeslan en Ljoedmila voltooide.’ Behalve van zijn mededichters trok de jonge dichter echter ook de aandacht van de autoriteiten. Gedichten van Poesjkin waarin hij zich richtte tegen de tsaar of tegen de slavernij werden niet gepubliceerd maar circuleerden in manuscript. In 1817 schreef Poesjkin zijn ode ‘De vrijheid’. Hierin ‘bejubelt’ Poesjkin dit grote, in Rusland zo zeldzame goed:

Haar wil ik prijzen, in de geest
Van Frankrijks glorie, die in tijden
Van grootse rampspoed onbevreesd
Juist haar in hymnen bleef belijden.
Tirannen, windbuilengebroed,
Beef! Want de kansen zullen keren:
Het slavenvolk zal zich verweren.
Gevallenen, sta op, vat moed!

Even later spreekt de dichter over: ‘onwettigheid, sadisme, voosheid: / de knoet, geweld, moreel verval.’ Een reactie van de tsaar op dit en soortgelijke gedichten kon niet uitblijven. Alexander I liet Poesjkin overplaatsen naar het zuiden van Rusland, waar hij zes jaar zou blijven en de poëzie schreef die in het volgende deel van Bolands vertalingenreeks, Lyriek uit ballingschap, zal verschijnen.

Bolands vertaling is behoorlijk vrij, maar hij weet de toon en de geniale veelzijdigheid van Poesjkin, de mengeling van spot en ernst uitmuntend te treffen. De vertaler geeft blijk van een groot creatief vermogen bij het omzetten van Poesjkins Russisch (begin negentiende eeuw ten slotte, de tijd van onze Bilderdijk!) in een vrolijk, snel, soms gewaagd, maar heel goed passend en buitengewoon eigentijds Nederlands. Boland kan voortreffelijk uit de voeten met de superieure verstechniek van de dichter; de kracht, soepelheid en sprankeling van het origineel gaan in de vertaling niet verloren.

Kleven er nergens smetjes aan deze prestatie? Naast lof voor de vertaling plaatst de jury enige vraagtekens bij het commentaar van de vertaler op de gedichten. Je verwacht daarin, misschien wel juist omdat de vertaling zo goed is en dus genoeg heeft aan zichzelf, geen malicieuze opmerkingen over tijd- en vakgenoten. Ook begrijpt de jury niet helemaal waarom de voornaam van de Russische dichter niet prettig als Alexander wordt geschreven maar tot een tongbrekend Alexandr wordt vervormd. Maar dit alles valt weg tegen de van moed getuigende en zeer geslaagde poging het werk van deze belangrijke dichter in het Nederlands in zijn totaliteit gestalte te geven. De jury wenst Hans Boland veel succes bij zijn vertaling van de volgende zeven delen van Poesjkins Verzameld werk en draagt hem graag voor voor de Aleida Schot-prijs 2003.


dankwoord van hans boland

Het doet mij uiteraard bijzonder veel genoegen te worden onder­scheiden met de Aleida Schot-prijs, en ik dank de leden van de jury voor hun oordeel, dat tot dit besluit heeft geleid. Voor de naamgeefster van de prijs heb ik altijd groot respect gevoeld. Kritiekloos tegenover haar werk sta ik evenwel niet: ik zal niet de enige zijn op wie de vertalingen van Aleida Schot soms een gedateerde indruk maken. Maar dat is nu eenmaal het lot van de vertaler, want een groot vertaler verschilt juist daarin van een groot dichter dat zijn werk niet voor de eeuwigheid is bedoeld. Nieuwe vertalingen van Shakespeare of Poesjkin blijven altijd nodig, terwijl er nooit een nieuwe Shakespeare of Poesjkin zal zijn, en ook niet hoeft te zijn.

Het is de twaalfde keer dat de prijs wordt uitgereikt, en hij wordt toegekend voor mijn twaalfde bundel met uit het Russisch vertaalde poëzie. Als mijn belangrijkste wapenfeiten beschouw ik zelf mijn vertalingen van Achmatova, die haar ook in Nederland tot een van de meest geliefde twintigste-eeuwse dichters maakten, en natuurlijk mijn vertaling van Poesjkins complete 'novellen in verzen'. Deze zijn voor de Russische literatuurgeschiedenis van niet minder belang dan de verzamelde romans van Dostojevski, Toergenev of Tolstoi, of de toneelstukken van Tsjechov; maar Poesjkins 'poèmy' hadden ruim anderhalve eeuw op een Nederlandse vertaling moeten wachten.

Het enige door mij vertaalde literaire proza is De held van onze tijd van Michaïl Lermontov, een novelle die ooit ook door mevrouw Schot is vertaald. Daarnaast heb ik wetenschappelijk, populair wetenschappelijk en didactisch werk op mijn naam, waaronder een proefschrift, een monografie over Poesjkin en twee taalleergangen. Voorts werden er in de loop der jaren een kleine honderd van mijn pennenvruchten opgenomen in boeken in collectief verband, in letterkundige almanakken en tijdschriften, en in zowel Nederlandse als Russische dagbladen. Speciaal opscheppen doe ik altijd graag over twee Russischtalige gedichtencycli van mijn hand, die in Petersburgse tijdschriften verschenen; voor zover ik weet is Rainer Maria Rilke de enige andere buitenlander die het vergelijkbaar ver heeft geschopt.

Het zal u niet bevreemden dat in mijn reactie op het heuglijke bericht over de Aleida Schot-prijs 2003 het gevoel ten langen leste te worden erkend voor een kwarteeuw ongebreidelde inzet en hard werken overheerste over een gevoel van trots. Ik had de neiging mijn situatie, nu ik als schrijvende opa een goedbedoeld hart onder de riem gestoken kreeg, te vergelijken met die van Poesjkin toen hij als getrouwd man van bijna vijfendertig, en algemeen gezien als Ruslands grootste dichter, een kamerjonkerschap kreeg aangeboden, waarmee door de bank genomen achttienjarige melkmuiltjes werden onderscheiden.

Blij was ik zeer zeker, trots eigenlijk niet. Trots zou mijn vader zijn geweest, die helaas vijf dagen voor ik het bericht ontving was overleden.

Behalve blij voor mezelf ben ik vooral blij voor Poesjkin, of eigenlijk voor de Nederlandse poëzielezer, in wiens bewustzijn en interessekring deze superdichter nog altijd veel te weinig plaats inneemt. Het is de tweede keer dat de Aleida Schot-prijs wordt toegekend voor vertalingen van verzen van Poesjkin. Groter verschil tussen de vertaalvisie van beide laureaten is nauwelijks mogelijk, en alleen dat al is een enorm winstpunt voor de positie van Poesjkin zelf binnen de Nederlandse letteren. In het juryrapport bij de vertalingen van Frans-Joseph van Agt werd gesproken van 'het negentiende-eeuwse idioom van de dichter', waarbij het idioom van de vertaler volgens het oordeel van de jury voortreffelijk aansloot. Zelf streef ik naar een zo modern mogelijk, twintigste- en liever nog eenentwintigste-eeuws idioom om de tijdloze taal van de dichter te vangen. Het basisverschil tussen de Poesjkinvertalingen van Van Agt en mijzelf is gelegen, naar het mij voorkomt, in een zo 'poëtisch' mogelijke tegenover een zo 'prozaïsch' mogelijke benadering van het origineel. Voor de zielenpoot die geen Russisch kent en toch van poëzie houdt, kan de mogelijkheid om vanuit twee tegengestelde vertaalopties kennis te maken met deze ene dichter alleen maar verhelderend en verrijkend zijn.

Mijn voorgangers hebben hun dankwoord veelal aangegrepen om hun visie op het vertalersvak toe te lichten. Merkwaardig genoeg ben ik het meestal volkomen eens met al deze collega's, hoezeer hun meningen onderling ogenschijnlijk ook mogen verschillen. Ik wil vandaag stilstaan bij een vraag die in dit verband zelden aan de orde komt, namelijk: moet een vertaler zich persoonlijk verbonden voelen met zijn slachtoffer, of is het juist wel goed als hij daar niet al te zeer bij betrokken raakt? Zelf ben ik een typische exponent van de eerste variant, maar ook voor het andere standpunt zijn alleszins geldige argumenten aan te dragen. Liever dan een theoretisch antwoord te formuleren wil ik ingaan op het soort vragen dat met deze probleemstelling in nauw verband staat en dat me als vertaler in Rusland dikwijls wordt gesteld: 'Lijkt u op Poesjkin?' of 'Vertoont uw leven overeenkomsten met dat van Poesjkin?' Russen veronderstellen vaak dat dergelijke overeenkomsten tussen een dichter en zijn vertaler gewenst of zelfs voorondersteld, door het noodlot bepaald zijn. Mijn standaardantwoord is dat ik me zoiets als het hondje van Poesjkin voel, en dat een hond het evenbeeld pleegt te worden van zijn baas – of de baas van zijn hond.

In mijn jonge jaren, als student en wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Groningen, placht ik de muren thuis en op kantoor te versieren met allerlei portretten van Russische schrijvers. Jarenlang zat daar het bekende getekende portretje van Poesjkin uit 1822 bij, toen hij 23 was maar er eigenlijk uitzag als 13. Velen vonden dat ik op hem leek, maar zelf meende ik dat de enige uiterlijke gelijkenis bestond in onze krullen (de mijne waren ooit namelijk net zo woest als die van Poesjkin). Een van Poesjkins meest opvallende uiterlijke kenmerken betrof, als we afgaan op de herinneringen van mensen die hem bij leven hadden gekend, zijn stralende en kerngezonde gebit, terwijl mijn tanden er dertig jaar geleden al niet veel beter aan toe waren dan nu. Wel vond ik dat mijn zoon als kleuter precies op Poesjkin leek. En tegenwoordig denk ik dat ik dertig jaar geleden in zoverre op Poesjkin leek dat men mij als 23-jarige ook nog voor een 13-jarige kon houden.

De belangrijkste biografische overeenkomst tussen mijn held en mezelf is ongetwijfeld onze allochtone achtergrond. Weliswaar ben ik van puur Hollandschen bloede, terwijl Poesjkin een rasechte Ethiopische neger als overgrootvader had. Daar staat tegenover dat ik op Java geboren ben en daar teveel kinderjaren heb doorgebracht om ooit een echte 'totok' te kunnen worden, terwijl Poesjkin ondanks zijn afkeer van Rusland – die minstens net zo groot was als zijn liefde voor zijn geboorteland – nooit een voet in het buitenland heeft gezet. Hoe dat ook zij, Poesjkin koketteerde even graag met zijn allochtone achtergrond als ik met de mijne.

Wat valt er te zeggen van eventuele analogieën tussen Poesjkins levensbeschouwing en de mijne? Wie aanspraak maakt op overeenkomsten tussen zijn eigen ideeënwereld en die van een bepaalde dichter, handelt uitermate riskant. Hoe groter, alomvattender een dichter is, voor des te meer verschillende uitleg is zijn werk meestal vatbaar. Bij Shakespeare kan een verstokt racist zijn gelijk net zo gemakkelijk halen als een anti-racist. Ikzelf hou net zoveel van Poesjkin om zijn principiële afwijzing van de Kerk als een moderne Russisch-orthodoxe priester van hem houdt om zijn christelijke denkbeelden. Het enige typisch poesjkiniaanse gedachtegoed dat hem door niemand ontzegd kan worden en waarmee ik me ten zeerste verwant voel, is zijn uitgesproken voorkeur voor de tegenstelling of paradox die bloot komt in een en hetzelfde probleem. Waar zwart is, moet ook wit bestaan; waar liefde is, zal ook haat zijn; waar een grap wordt gemaakt, verschuilt zich ook verdriet: dat is de denkwereld van Poesjkin waardoor ook ik me bij voorkeur laat leiden.

Net als eventuele gelijkluidende ideologieën zijn ook veronderstelde karakterovereenkomsten tussen een dichter en zijn lezer - of vertaler - over het algemeen te herleiden tot wishful thinking of, negatiever uitgedrukt, aanmatiging. Niettemin kunnen zulke speculaties troostrijk zijn. Zo heb ik, wanneer ik werd uitgemaakt voor 'dwarskop' of iets soortgelijks, dat altijd als geuzennaam opgevat, door mezelf voor te houden dat ook Poesjkin door grijze klerken en nare geheim agenten als zodanig werd afgedaan. Maar het blijft een gemene karakterisering, en ik sta me er liever op voor dat ik hetzelfde 'tijgertje' ben als Poesjkin, wat een stuk poëtischer klinkt. In Poesjkins 'kleine tragedie' Ridder Schraalhans wordt de opvliegende ridder Albert een tijgertje genoemd. Diplomatiek kunnen we Albert onmogelijk noemen, maar sympathiek is hij wel, en hij heeft hoe dan ook het gelijk aan zijn kant. Poesjkin zelf heette onder zijn klasgenoten van het Tsaardorper lyceum behalve een 'Fransoos' ook een 'tijgertje'. Hij dankte die bijnaam aan zijn extreem ontwikkelde eergevoel, ten gevolge waarvan hij zich meer dan eens tot het uiterste getergd op een al dan niet vermeende vijand stortte. In zijn laatste levensjaar werd hij door menigeen uitgelachen wanneer onze gezant Van Heeckeren en diens schandknaap hem het bloed onder de nagels vandaan krabden met hun geflikflooi rond de vrouw van de dichter, Nathalie, waarbij Poesjkin als een tijger kon lopen grommen en blazen, zoals Sophie Karamzina noteerde. In mijn loopbaan als wetenschapper en poëzievertaler heb ik de afgelopen decenniën af en toe net zo lopen grommen en snuiven. Ik werd er net zo om uitgelachen, want tijgers zijn in een mensenmilieu niet minder weerloos dan alle andere beesten en beestjes. De Javaanse tijger is zo goed als uitgestorven; de papieren tijger die voor u staat hoopt het vol te houden tot de dood erop volgt. Ik dank u voor uw aandacht.


biografische gegevens van hans boland

Dr. Hans Boland heeft Slavische taal- en letterkunde gestudeerd aan de Universiteit van Groningen, waar hij ook promoveerde in de letteren. Boland vertaalde gedichten en werk van belangrijke dichters en schrijvers, waaronder werk van Anna Achmatova In andermans handen; Epos zonder held en van Alexander Poesjkin De bronzen ruiter, Graaf Nullin, Roeslan en Ljoedmila en Drie vrolijke vertellingen.


vertalingen door hans boland

Anna Achmatova

- In andermans handen. Gedichten. Meulenhoff, Amsterdam 1981 (4e druk 1985).
- Epos zonder held. Meulenhoff, Amsterdam 1983.
- Vlucht van de tijd. Gedichten en herinneringen. Meulenhoff, Amsterdam 1989.
- Maar mijn liefde voor jou maakte me machteloos. De mooiste liefdesgedichten. Bert Bakker, Amsterdam 1999.

Nikolaj Goemiljov

De giraffe. Meulenhoff, Amsterdam 1985.

Alexander Poesjkin

- De Bronzen Ruiter. (Met geluidsband.) Papieren Tijger, Breda 1992.
- Graaf Nullin. Novi Gorod, Sint-Petersburg 1996.
- Roeslan en Ljoedmila. (Met een voorwoord van Joeri Lotman.) Papieren Tijger, Breda 1996.
- Drie vrolijke vertellingen. Papieren Tijger, Breda 1997.
- De novellen in verzen. Papieren Tijger, Breda 1999.
- Vroege lyriek. Papieren Tijger, Breda 2002.

Michail Lermontov

- De held van onze tijd. Historische Uitgeverij, Groningen 1994.

Jevgeni Rijn

- Spiegelduister. (Met een voorwoord van Joseph Brodsky.) Papieren Tijger, Breda 1995.

Alexej Poerin

- De goudvink. Gedichten. Wagner & Van Santen, Sliedrecht 2001.


muzikale omlijsting van de prijsuitreiking

Muzikaal intermezzo door Oleg Lysenko op de bajan, o.a. Russische dans van G. Sjenderjov en Romance van G. Sviridov.

Muzikaal intermezzo door Adil Abdoellajev, tenor, en Oleg Morozov, pianist, o.a. aria van Lenski uit de opera Jevgeni Onegin van Tsjajkovsky